‘Ik houd meer van de natuur dan van mensen,’ zei Ter Balkt toen hij in 1997 de Nijmeegse Karel de Grote-prijs in ontvangst nam.
H.H. ter Balkt debuteerde in 1969 met de bundel Boerengedichten onder het pseudoniem Habakuk II de Balker, naar een oudtestamentische profeet. Onder de naam Foel Aos (Twents voor ‘malle idioot’) verscheen in 1973 de roman Zwijg, en hij publiceerde ook gedichten onder deze naam. Vanaf 1979 gebruikte hij zijn eigen naam. Ter Balkt schreef voornamelijk poëzie, maar ook proza, toneel en kritisch werk.
Zijn poëzie – waarin het leven op het platteland een belangrijk thema is – werd meermaals bekroond. Zo ontving hij de Herman Gorterprijs voor De gloeilampen, de varkens (1972), de Jan Campert-prijs voor de dichtbundel Aardes deuren (1987) en in 1993 de Charlotte Köhler-prijs voor drie bundels tegelijk. In 1998 verscheen Tegen de bijlen: oden en anti-oden, een bundel waar de felheid nog steeds van afspatte, volgens Piet Gerbrandy, schrijver van het begeleidend essay van de Constantijn Huygens-prijs. ‘De tijden veranderen, maar Ter Balkt verloochent zijn aard niet.’
Ter Balkt voelt solidariteit met ‘het lager geplaatste’, verklaarde hij in een interview in Bzzlletin. Hij verzet zich tegen een cultuur waarin leven tot productie wordt, zijn gedichten zijn maatschappijkritiek. Hij is ook wel een anti-poëet genoemd, om zijn afschuw van ‘geleerdenpoëzie’. Zijn ‘boerendichtkunst’ vormt een tegenstem, die inhoudelijk gemotiveerd is. Dichter K. Michel schreef over Ter Balkt: ‘Zijn hele werk is doortrokken van de spanning tussen de oude plattelandsbeschaving en de industriële revolutie. In zijn werk worden allerlei (bijna) vergeten voorwerpen, planten en dieren beschreven en tot leven geroepen. Aldus worden ze voor de vergetelheid behoed; hij gedenkt ze (sovegna vos) in een eigenzinnige stijl vol melancholie, humor en woede.’
Een van de hoogtepunten in Ter Balkts oeuvre vormen de Laaglandse hymnen (1993). Koen Vergeer geeft in tijdschrift Ons Erfdeel de volgende typering: ‘In maar liefst zeventig lofzangen tracht Ter Balkt partjes, fragmenten van de geschiedenis der lage landen te bewaren voor het elektronisch riool. Magusanus, Marcus Ulpius Heracles, Nottker de stotteraar, u kent ze wel, Moenen met het ene oog, Evert Zoudenbalch, Anthonis de Roovere, een verdwaalde Azteek, Fenriswolf en ga zo maar door, tot aan het Behouden Huis op Nova Zembla, het wordt in Laaglandse hymnen allemaal bewaard. Ter Balkt begint zijn geschiedschrijving in het stenen tijdperk, met opgravingen, grafheuvels en vuistbijlen, maar meteen kijkt hij ook ver vooruit:
Soms zag een kiespijnlijder of visionair tegen
de hazevellenhemel metropolen geprojecteerd;
neon; en op de urnenvelden drupte zijn lach.