Josepha Mendels was journalist en woonde sinds 1936 in Parijs, waar ze correspondent was voor meerdere Nederlandse kranten. Als wind en rook (1950) was haar derde roman. In 1947 was ze gedebuteerd met Rolien en Ralien – in de pers ‘een gevaarlijk boek’ genoemd, en met een eervolle vermelding van de gemeente Amsterdam – en in 1948 verscheen Je wist het toch... over de liefde tussen twee Engelandvaarders in Londen. Beide romans waren zeer goed ontvangen in Nederland.
Op 19 december 1942 was de joodse Josepha Mendels te voet de Pyreneeën overgestoken vanuit Perpignan om aan de Duitsers te ontkomen. Daarbij werd haar tas, met daarin het manuscript van haar debuutroman, gestolen door de passeur die haar de grens over had moeten helpen. Een kopie lag bij vrienden in Parijs. Na korte gevangenschap in Spanje en Lissabon kwam Mendels alsnog in Londen terecht, waar ze voor de radioluisterdienst ging werken. Voor haar vlucht had ze in Parijs ook bij Radio Vrij Nederland gewerkt. Haar hele familie – Mendels had twee oudere zussen, Als wind en rook was opgedragen aan haar moeder Emma – werd vermoord. Na de oorlog ging Josepha Mendels terug naar Parijs.
In haar werk is haar orthodox joodse opvoeding, waar de vrijgevochten Mendels zich altijd sterk tegen had verzet, een terugkerend thema. Ook in Als wind en rook legt de rechtlijnige leraar Simon Cohen zijn terreur op aan zijn jongere, half-joodse vrouw Elisa en hun twee dochtertjes. In hun huwelijk ontstaat door alle conflicten een steeds grotere verwijdering, en uiteindelijk volgt er een echtscheiding.
Mendels, voor alles een realist, ‘wilde ons de spiegel van een vrouwenleven voorhouden’, schreef de recensent van De Telegraaf. ‘Achter hoge heiningen van woorden laat ze ons nu en dan de diepte van dit verdriet peilen. En voegt er een halve lach bij, omdat een traan voor de realist ten slotte verloren tijd is.’ ‘Met grote, doch nergens stotende eerlijkheid, bijna loyaal zelfs, is de figuur Simon uit het verhaal beschreven. Een middelmatig en steil man die zijn vrouw verwijt te falen in wat hem het dierbaarst is: zijn godsdienst. Te laat beseft hij dat hij in afweer is gevlucht in een dwaas fanatisme, in een “tijdelicke fraeyheydt” die (…) gedoemd is te vervluchtigen, te verdwijnen als wind en rook.’