De lezer volgt een jong meisje in een schokkende periode van haar leven, tussen 1938 en 1945. Louise Benda wordt geboren op Java en leeft de eerste jaren in een wereld die tussen droom en werkelijkheid lijkt te zweven. De idylle wordt ruw verstoord als het gezin in 1939 naar Nederland verhuist en Louise samen met haar vader daarna voor drie jaar moet onderduiken in ‘het waterland’.
Ruebsamen voegt met Het lied en de waarheid (1997) een nieuw perspectief toe aan de rijke Nederlands-Indische letteren, schrijft Kester Freriks in het begeleidend essay bij de prijs. ‘Wie in Indië is geweest, kijkt voorgoed met andere, verwonderde en vaak verbijsterde ogen naar het leven in Nederland met zijn gesloten huizen, verbodsborden en geen dag- of nachtmensen maar binnenmensen. Die verwondering over hoe de wereld is zoals ze is, geeft aan dit boek een grote spanning. Het leert ons anders naar de werkelijkheid te kijken en haar vooral met argwaan te benaderen. Die argwaan en, daarmee verbonden, de veranderlijkheid van het bestaan heeft Ruebsamen al vanaf haar vroegste boeken beschreven en in Het lied en de waarheid heel subtiel en tegelijk krachtig gecomponeerd.’
‘Een mooie, overtuigende roman’, noemde Aleid Truijens het semi-autobiografische Het lied en de waarheid in deVolkskrant. ‘Vierhonderd pagina’s lang zit de lezer gevangen in het hoofd van een kind – en dit waagstuk wordt met glans volbracht. De vertelster die afdaalt in haar jeugd, heeft zich met huid en haar verplaatst; zij leeft dat leven nóg een keer. De stijl is trefzeker: de taal van een volwassene, de observaties en gedachten van een kind. Geen verwrongen waarnemingen, geen infantiel wereldbeeld, geen snotterige trauma-verwerking, maar authentieke en soms aangrijpende verslaglegging van een leven dat moeizaam begon.’
Voor Ruebsamen was het een boek dat er moest komen, en dat ze een tijdlang voor zich uitschoof. Na jaren als correspondent in Parijs en journalist voor Het Vaderland had ze in 1959 voor haar verhalen de Reina Prinsen Geerligs-aanmoedigingsprijs ontvangen. Ze debuteerde op haar dertigste met De kameleon en andere verhalen (1963). Ze vond haar onderwerpen vooral aan de zelfkant van de samenleving en schittert in verhalen over de vervallen Haagse chic. In de jaren zeventig en tachtig publiceerde ze weinig, tot de verhalenbundel Op Scheveningen (1988), waarvoor ze de Littéraire Witteprijs ontving. Het lied en de waarheid werd genomineerd voor zowel de Libris Literatuurprijs als de Gouden Uil.