Hoezeer Miep Diekmann ook deelt in ons aller vreugde dat de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur een erkenning van dit genre betekent, toch weet zij, zoals wij allemaal, dat de instelling ervan nog maar één stap is en dat het woord ‘genre’ al een discriminatie inhoudt, zodat er nog heel wat water door de vuile Rijn moet vloeien voor deze sector het odium van tweedeplans bezigheid en onschuldig borduurwerkje verliest.
Zij heeft de invoeging van de werkgroep jeugdboekenschrijvers bij de Nederlandse Verenging van Letterkundigen bewerkstelligd; zij heeft zich ingezet voor betere en meer vertalingen in en uit het Nederland; zij heeft zich opgeworpen voor andere lees- en leermethodes. Met nadruk wijst zij op de noodzakelijkheid van een leeropdracht, een leerstoel aan een of meer universiteiten. Zij zeurt sinds mensenheugenis om vakkundige voorlichting in de vrouwenbladen en in radio- en televisieprogramma’s. Zij waarschuwt tegen de fusering van uitgeverijen, een ontwikkeling die economisch meer zekerheid zal gaan bieden, maar geestelijk meer bevoogding en verarming. Déze Cassandra wordt weliswaar geloofd. maar men laat haar roepen! Men luistert niet. Nóg niet. Gelukkig blijft zij doorkijven. En nogmaals: Ook al had zij nooit een boek geschreven… maar dié situatie is ondenkbaar. Zij schreef er tientallen.
Wie haar werk in zijn geheel heeft gevolgd, heeft kunnen zien hoe zij begon met meisjesboeken die gehoorzaam pasten in het fonds meisjesboeken. Maar wie deze boeken uit haar eerste tijd overleest, krijgt af en toe een kleine schok. Want toén al begon het paardje te steigeren, wilde niet gebreideld blijven, deed zijsprongetjes uit het cliché naar de werkelijkheid, tot er met de jeugdroman Marmouzet een ware schrijfster was geboren.
De grote schok kwam met De boten van Brakkeput. Dit boek, in 1956 bekroond door de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, heeft alle ogen geopend en alle weifelen weggevaagd. Want hier was iets aan de hand. Dat het verhaal op Curaçao speelt is niet het meest bijzondere; de grote verrassing was de behandeling van het thema. Een jongetje dat zijn dierbare boot weggeeft aan een gevluchte politieke gevangene. Wanneer men het plot in deze ene zin samenvat, riekt het naar opzettelijke ethiek. Des te verwonderlijker dat er geen greintje zoetelijkheid, moralisering of sentimentaliteit in te ontdekken is, maar een onontkoombare motivering, een nuchtere logica, een gedachtegang zó vanzelfsprekend, dat het slot als een happy ending gevoeld wordt.
Met dit boek was Miep Diekmann volledig aan het patroon ontsnapt. De techniek die zij had opgedaan met haar vroegere werk, de vlotheid van stijl, de trefzekerheid, het gevoel voor compositie, voor opbouw van scènes, voor karaktertypering; al deze verworvenheden kwamen vrij. Vrij tot haar beschikking. Zij hoefde niet meer in een fonds te passen, zij hoefde niet meer een stramien op te vullen. Zij had de vrijheid van de kunstenaar. De prijs voor die vrijheid is hoog. Borduren zonder stramien, met eigen zenuwweefsel doet pijn. Vrijheid betekent een onophoudelijke keuze en dus een betonnen discipline. Een boek als Padu, in 1960 bekroond met het erediploma van de Hans Christiaan Andersen Award, verraadt nergens pijn of discipline. Het is simpel, blij, spannend en speels. Maar wie het tere genuanceerde weefsel bekijkt, is verbaasd over zoveel vakmanschap, zoveel beheersing in vrijheid. De auteur heeft boven haar materie gestaan, spelend met de draadjes, maar tegelijk zat zij er middenin. De schrijfster zelf is het jongetje dat zijn ezel kwijt is en een splinter in zijn hand heeft. En dat denkt: Die splinter haal ik er pas uit als de ezel gevonden is. Dan heb ik een reden om harder te zoeken. En niet alleen in Padu, in al haar boeken heeft zij ook de meest primitieve en naïeve gedachtegangen zelf gevolgd en nooit van buiten af bedacht. De schrijfster zelf is in die agressieve jongen Mes, die Mes genoemd wordt ómdat hij Mes genoemd wordt.
Schrijven voor kinderen kan nooit helemaal vrij zijn; men moet het publiek in de ogen zien. De taal moet simpel zijn, bevattelijk, eenvoudig. Maar, zoals de schrijfster zelf eens heeft opgemerkt: het moet eenvoudig zijn, niét uit armoede, maar uit veelheid, uit rijkdom. En wat voor de taal geldt, geldt ook voor de keuze van situaties en verwikkelingen. Het plot moet boeien. Wat Miep Diekmann doet is fragmenten uit verschillende levens vastgrijpen – levens van kinderen en grote mensen – die fragmenten als het ware door elkaar knopen, terwijl zij toch de karakters hun eigen weg laat gaan. Spanning en ontspanning opbouwen zonder het onvervangbare eigene te verliezen, dat is ware kunst.
Wij zien dit in het introverte Nooit meer een lampion in Gewoon een straatje. Tot volle bloei kwam het in De groeten van Elio. Dit boek verwierf in 1964 de Duitse Jeugdboekenprijs.
Meer dan enig ander auteur geeft Miep Diekmann een lesje in engagement. Boeken over negers, waarin geen enkele keer het woord ‘neger’ of ‘zwart’ of ‘anders’ voorkomt, boeken over armoede, waarin het woord ‘arm’ niet voorkomt, verhalen over dreiging, waarin die dreiging zo speels en onopzettelijk wordt behandeld, zo terloops, dat er een teder emotioneel spel ontstaat midden in de realiteit, waarbij niet mag worden vergeten, dat – vooral bij de Antilliaanse boeken – Jenny Dalenoord’s tekeningen dit wonder nog hebben versterkt.
Een lesje in engagement: in alle boeken vinden we het conflict eenling/groep en de aliënatie van de enkeling. Dit zijn haar hoofdthema’s en zij verwerkt die thema’s als avonturen, innerlijke avonturen. Zij heeft geen behoefte aan grote eclatante gebeurtenissen van buiten af; ook wannéér zij die gebruikt, gebeurt dat als het ware terloops, alsof zij wil zeggen: hier gaat het niet om. Andere mensen zijn ook gewoon; het zou de titel kunnen zijn van haar gehele oeuvre, als er niet nóg een betere titel bestond, namelijk: Geen mens is van de ander. In haar grote jeugdroman Marijn, een historisch verhaal handelend over de slavernij in De West, heeft zij dit credo het meest uitvoerig uitgewerkt. Dit is een boek van moed, de moed van de enkeling tegenover de a-humane maatschappij, voortreffelijk gedocumenteerd, eerlijk hard en spannend.
Miep Diekmann is een veelzijdig auteur. Behalve haar boeken over Curaçao en haar romans voor jonge mensen, heeft zij ook voor kinderen geschreven. Een serie leesboekjes in opdracht van de Antilliaanse regering voor het lager onderwijs. Zij heeft ook voor Nederlandse kinderen leesboekjes geschreven, instructieve boekjes: Geen mens is van de ander en Andere mensen zijn ook gewoon. Zij heeft de brutaliteit gehad regelrechte voorlichting te geven aan teenagers over levenskunst in: Als je het nog niet wist, wie zegt dat wij zo schoon zijn en Dat danst maar en doet maar… Er is een dosis brutaliteit voor nodig om belerend op te treden. Door de ontwapenende ‘cameraderie’, waarmee zij dit deed, werd menige tiener gewonnen. Haar totale oeuvre geeft een een scala te zien van vitaliteit en virtuositeit. Na lezing van dit geheel blijft er een raadsel: Hoe kan zoveel directe openheid samengaan met een zo innig fluisterende introversie in één mens, één auteur. Het is een prettig raadsel.
Miep Diekmann heeft vaak het verwijt te horen gekregen – altijd van volwassenen, nooit van kinderen: je boeken zijn geen kinderboeken, het zijn novellen, zij zijn te moeilijk. Haalt een kind er wel uit wat erin zit? Terecht is haar antwoord geweest: een kind hoéft niet alles er uit te halen wat er in zit. Halen volwassenen altijd alles uit een boek wat er in zit? En weet een schrijver zelf ooit precies wat hij er heeft ingelegd? Het is een van de grote misverstanden dat een kind alleen datgene mooi zou vinden wat een volwassenen dénkt dat een kind mooi vindt. Vandaar de kortsluiting; vandaar ook de kloof tussen jeugdliteratuur en dé literatuur. Er zou geen grens behoren te bestaan. Zou een kind niet in één continuïteit moeten kunnen lezen van bakerrijmpjes af tot aan Claus en Wolkers toe? De genuanceerdheid in de denkwereld van het kind zou door de jeugdliteratuur kunnen worden gestimuleerd in een confrontatie met de realiteit en met het fragmentarische van het leven. Ook met de kennismaking met slechtheid en goedheid – zonder deze aan te wijzen – met eerlijkheid en corruptie – zonder deze te onderstrepen – met zuiverheid en hypocrisie, met twijfel aan gevestigde opinies kan en moet men vroeg beginnen. Hadden wij meer auteurs die dat konden op de wijze van Miep Diekmann, dan zouden wij een eind verder op weg zijn. Een weg die Miep Diekmann ons heeft gewezen.
Hiermee zijn de overwegingen aangegeven die de jury unaniem hebben doen besluiten de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk voor te stellen de driejaarlijkse Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur ditmaal toe te kennen aan de schrijfster Miep Diekmann en wel voor haar gehele oeuvre.
Intussen is de zin van het bekronen van Cassandra slechts betrekkelijk, wanneer wij niet luisteren naar haar waarschuwingen. Laten wij zorgen dat wij met deze bekroning Cassandra niet inkapselen.
In de jury zaten A.P. Dammer, Karel Eykman, Eelke de Jong, Henk van Kerkwijk, Harriët Laurey, N.C.A. Perquin (voorzitter) en Annie M.G. Schmidt. H.J. Kompen was ambtelijk secretaris.