Jong en oud herkennen zichzelf in de spiegel die Paul Biegel hun voorhoudt. Want Biegel ziet scherp, hij registreert veel en geeft dat op milde wijze gestalte in zijn verhalen. Zijn instelling is eerlijk en niet beter weer te geven dan met zijn eigen woorden:
De aard van het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden. Niet wij moeten naar hen toe, maar zij moeten naar ons. Hoe meer wij kinderen omringen met dingen van hun eigen formaat, des te meer remmen wij hun ontwikkeling in haar natuurlijke richting af. Het is niet nodig dat kinderen alles begrijpen wat ze te horen krijgen.
Een steeds terugkerende figuur in zijn werk is ‘de zoekende mens’. Soms weet hij wat hij zoekt, zoals in Het sleutelkruid; soms jaagt hij slechts een hersenschim na, zoals in De zeven fabels uit Ubim; soms blijkt dat hij al zoekende naar degene die hem moet veranderen zelf verandert (Ik wou dat ik anders was).
In De twaalf rovers kunnen de rovers slechts in hun eendrachtige dorst naar goud tot daden komen. Ieder afzonderlijk uitgestuurd op zoek naar de schat des konings strandt, blijft steken in zijn opdracht en raakt in zichzelf verstrikt.
Hoogtepunt is ongetwijfeld De tuinen van Dorr. Hier is het thema volledig uitgewerkt van de rijke prinses Mijnewel, op zoek naar haar arme geliefde, de tuinmansjongen Jouweniet. De verbeelding van de schrijver geeft aan alle mogelijke hindernissen en uitwegen op onverwachte wijze gestalte.
Met eerlijkheid, zelfopoffering en volharding is zelfs het ergste kwaad te elimineren. Niet alle verhalen zijn grandioos maar wel zijn ze verrassend, vooral in de ‘plots’.
Dikwijls bevat één verhaal verschillende ‘plots’, ondergeschikt aan het hoofdthema. Dit verrassende vinden wij ook in zijn woordkeus, in heel zijn dichterlijke proza, soms lichtvoetig en speels, dan weer dramatisch en recht op de man af. Hij speelt met woorden, bizarre vondsten en eigen maaksels. Dit alles op een wijze die kinderen aanspreekt en voor hen een stimulans kan zijn om ook eens iets anders te schrijven dan keurig dictee- en thema-Nederlands. Biegel schrijft een rijke, toch steeds begrijpelijke taal, zodat veel jonge lezers het verhaal volledig kunnen aanvoelen en beleven. Daarom ook is het taal die voorgelezen, gehóórd wil worden.
Zijn sprankelende fantasie, zijn peilen naar de essentie van het menselijk zijn en de bekwame vormgeving, maken dat Paul Biegels boeken door kinderen graag gelezen worden. Bovendien blijkt dat hij wel degelijk kinderlijke angsten, wensen en onzekerheden weet door te geven. Duidelijk wordt dit in het verhaal Het lapjesbeest, waarin hij zich volledig kan verplaatsen in de kleuter Bessewang en haar verdriet om het in de put gevallen speelgoedbeest. De volwassenen zijn bijna grotesk in hun overschillige en plagerige reacties. Hij tekent hier de realiteit zoals een jong kind die kan beleven.
Als bewerker en vertaler heeft Paul Biegel eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse jeugdliteratuur, bijvoorbeeld met zijn eigentijdse bewerking van de Reynaert en met de bijzonder speelse kleuterversjes in het prentenboek van Tsjechische oorsprong, De kukelhaan.
Biegel is een veelzijdige auteur die niet alleen in eigen land maar ook daarbuiten hoog staat aangeschreven. Dit alles tesamen heeft de jury met een meerderheid van stemmen doen besluiten Paul Biegel voor te dragen voor toekenning van de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur 1973.
In de jury zaten R. Bauer-van Wechem, Huib van den Doel, W. Goeman-van Randen, A.P.P. van Kampen, Marijke van Raephorst (voorzitter), An Rutgers van der Loeff-Basenau en J.C. Villerius. H.J. Kompen was ambtelijk secretaris.