De arme hardwerkende Andalusiërs uit De eikelvreters leiden een moeilijk leven. De jonge hoofdpersoon krijgt al vroeg verantwoordelijkheden te dragen die zwaar drukken. Voor hem bestaat het leven uit werken, werken en nog eens werken. En daarbij honger, altijd honger. Maar, en dat is Pelgroms kracht, hij blijft een gewoon kind. Hij heeft heimwee als hij van huis is, hij bedenkt slimme plannetjes om wat extra’s te verdienen, hij krijgt de slappe lach met een vriendje, hij is dol op zijn grootmoeder, hij snauwt tegen zijn broertje. Hij wordt niet door zijn harde leven tot duizelingwekkende nobelheid opgevoed, evenmin is hij een Oliver Twist om wie het zo heerlijk huilen is en hij vindt al helemaal geen rijke ouders aan het slot. Zijn verhaal is een echt verhaal. De eikelvreters is een van de vele boeken van Els Pelgrom die gaan over Wat Er In Het Leven Te Koop Is.
Hoe zij daarover denkt is treffend door haarzelf geïllustreerd in het boek dat zonder meer haar meesterwerk genoemd mag worden: Kleine Sofie en Lange Wapper. Doodzieke Sofie speelt een rol in het door haar poes op het toneel gebrachte stuk van wat er in het leven allemaal te koop is, en ze moet ontdekken dat er veel narigheid in het leven verkocht wordt. Op een jaarmarkt ziet ze precies hoe dat gaat. Een man laat er een weegschaal zien met aan de ene kant Voorspoed en Geluk, aan de andere kant Ellende. Als er wat uit de ene schaal genomen wordt, moet er ook wat uit de andere komen. Zo blijft de wereld in evenwicht. In Pelgroms boeken heerst dat evenwicht altijd, niet noodzakelijkerwijs voor de personages, maar wel voor de lezer.
Is Els Pelgrom dus een verstandige, vriendelijke schrijfster over het echte leven? Ja zeker. Maar dat is lang niet alles. Ze is ook een brutale schrijfster, die een lappen pop tegen een teddybeer laat zeggen: ‘Ik geloof dat ik het al zie: je zit tot aan je ballen in de blubber.’
Ze is een onmoralistische schrijfster, die weet dat kinderen wel eens in hun broek piesen, of een wind moeten laten als ze erg hard lachen of hun vrienden vergeten als ze het zelf naar hun zin hebben. Wie het hart op de juiste plaats heeft zitten, hoeft zich daarom wat haar betreft nog niet aldoor aangenaam te gedragen.
Ze is een gevoelige schrijfster, die de doodvermoeide Kleine Sofie zo ontroerend twee liedjes door elkaar laat haspelen dat zelfs een keiharde goser als Lange Wapper zijn ogen nat voelt worden. Het liedje van Sofie, waarbij het belangrijk is om te weten dat Ulledut en Roze Beertje twee lievelingspopjes zijn, gaat zo:
Heb medelij, heb medelij,
met mijn grote ledikant,
met mijn ijz’ren ledikant,
Ulledut gaat over de rand,
Roze Beertje, Roze Beertje,
als een matroosje in het want.
Maar bovenal is Els Pelgrom een dappere schrijfster, die verdriet niet uit de weg gaat maar het onder ogen ziet. Ze maakt het niet mooier, ze dikt het niet aan. Juist door die houding wordt het draaglijk. Verdragen is uiteindelijk natuurlijk het enige dat erop zit, maar het is wel iets dat men moet kunnen. Els Pelgrom kan dat in haar boeken. Kleine Sofie gaat zingend in een draaikolk ten onder, maar ze laat de lezers niet wanhopig achter. Ze kunnen haar laten gaan, omdat hun door Els Pelgrom een vitale berusting is bijgebracht.
Om al deze redenen vond de jury het overduidelijk: de Theo Thijssenprijs 1994 is voor Els Pelgrom.
In de jury zaten Wim Hofman, Nicolaas Matsier, Fetze Pijlman, Marjoleine de Vos (voorzitter) en Peter Vos. Aad Meinderts was ambtelijk secretaris.