Van Vriesland debuteerde in 1909 met gedichten in het tijdschrift De Nieuwe Gids. In 1915 verschenen zijn gebundelde lezingen De cultureele nood-toestand van het Joodsche volk. Hij schreef letterkundige kronieken voor meerdere bladen en was een van de oprichters van de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring. Dichter Jan Campert motiveerde hem, met een aantal andere vrienden, zijn gedichten ook in boekvorm te publiceren, en in 1929 verscheen zijn eerste bundel, Voorwaardelijk uitzicht. Met Emmy van Lokhorst stelde hij het Boekenweekgeschenk 1941 samen, Novellen en gedichten, dat op last van de Duitsers al na één dag uit de boekhandel werd gehaald. Van Lokhorst en haar man Paul Hugenholtz hielpen Van Vriesland onderduiken in de Amsterdamse Valeriuskliniek.
‘Aan het postulaat van de geest in zijn kritische, ethische en esthetische verschijningsvormen is Van Vriesland in een lang schrijversleven getrouw gebleven,’ schreef de jury. ‘Hij heeft dat getoond in zijn poëzie, zijn proza en zijn kritieken. In alle drie valt het eerst de denker te onderscheiden, die, toegerust met een scherp analyserend vermogen, de innerlijke en uiterlijke werkelijkheid keurt.’ Twee van zijn werken worden in het bijzonder genoemd: het grote overzichtswerk de Spiegel der Nederlandse poëzie door alle eeuwen uit 1939, en het in 1958 uitgebrachte Onderzoek en vertoog, zijn verzameld kritisch en essayistisch proza, geschreven voor o.a. NRC.