De jury noemde Ouwens ‘een van onze intrigerendste dichters, schepper van een volstrekt persoonlijk, eigenzinnig, mystiek oeuvre, verkenner van het onbereikbare.’ Dat gold vanaf zijn debuutbundel Arcadia (1968) tot de in 2002 verschenen bundel Etgroen, aldus de jury. Zijn romandebuut De strategie verscheen eveneens in 1968, een roman die hij naar eigen zeggen begon nadat hij één college psychologie had gevolgd. Zijn werk is vaak bekroond en in 2001 ontving hij voor zijn dichtbundel Mythologieën de VSB Poëzieprijs.
Kees Ouwens groeide op in Zeist, ‘in een door tuinen, lanen, buitens en parken gedomineerd pastoraal decor’, schreef Kees van Domselaar in Ons Erfdeel. ‘Deze jeugdjaren vormen achteraf beschouwd het arcadia van zijn leven en groeiden uit tot de centrale “stichtingsmythe” van zijn oeuvre.’ Hij zag een verschuiving van ‘de haast neurotische gepreoccupeerdheid met de presentie van het eigen lichaam en het eigen ik (…) naar een min of meer mystieke staat van bewustzijn, een verlangen uit te treden naar de weidsheid van het onverbiddelijke licht, dat onze schaduw werpt’.
Kester Freriks noemde Kees Ouwens in 1997 van alle Nederlandse dichters ‘ongetwijfeld de meest bezetene, de dichter die om zoiets als “communicatie” met zijn lezer in het geheel niet maalt en die schrijft of de duivel hem op de hielen zit. Maar welke duivel? Laat ik vooropstellen: zijn poëzie, die balanceert tussen pathos en ironie, tussen volstrekt onbegrijpelijke strofen en dan ineens flitsen van lyrische helderheid, heeft me altijd geboeid. Ouwens kan van een luttele handeling of een gebeurtenis een heelal aan woorden scheppen.’