In Het verkeerde pannetje (1984) haalt Willem Wilmink herinneringen aan uit zijn jeugd. ‘Deze herinneringen zijn om een aantal redenen bijzonder te noemen,’ schreef de jury. ‘Wilmink schrijft weliswaar als een volwassene, maar met het inlevingsvermogen en vanuit het perspectief van een kind. Hij verstaat de kunst van het weglaten, legt niet voortdurend uit. Emoties, twijfels, onzekerheid en spanning komen te voorschijn terwijl hij vertelt. En de enkele keer dat hij commentarieert, is dat met zo’n milde ironie, dat het allerminst stoort.’
‘“Het verkeerde pannetje”, zei mijn moeder zowat eenmaal in de week, “ik heb het verkeerde pannetje weer gebruikt. Dat heeft zo’n dunne bodem.” De pap voor ons ontbijt was dan weer eens lelijk aangebrand en de oorlog was nog niet lang genoeg achter de rug om pap of pannetje zomaar weg te gooien,’ lezen we op de flaptekst. ‘Verhalen over vroeger zijn vaak rooskleurig en voor kinderen buitengewoon ergerlijk: “Toen ik zo oud was als jij, toen was ik overal blij mee, toen liet ik mijn eten niet staan, toen maakte ik mijn staartdelingen zonder fouten en ik zat in het verzet.” Maar de verhalen in dit boek zijn anders. Ze gaan over mijn kindertijd en die van mijn kinderen. Herinneringen, soms liefelijk, een enkele keer zelfs vermomd als hemelse taferelen. Maar er zijn er ook die lelijk aangebrand ruiken: die komen dan uit het verkeerde pannetje – waarvan ik me trouwens afvraag of het wel ooit heeft bestaan.’