Rutger
Kopland

1988

P.C. Hooft-prijs
Rutger Kopland heeft de P.C. Hooft-prijs 1988 gekregen. De oeuvreprijs was dit jaar bestemd voor poëzie. De feestelijke uitreiking vond plaats 30 september 1988 in het Literatuurmuseum.

De P.C. Hooft-prijs 1988 voor het oeuvre van Rutger Kopland werd toegekend op voordracht van een jury bestaande uit Robert Anker, H.H. ter Balkt, Anton Korteweg (voorzitter), Wiel Kusters, Ad Zuiderent en Aad Meinderts (ambtelijk secretaris). Aan de P.C. Hooft-prijs is een bedrag verbonden van 25.000 gulden.

 

Rutger Kopland, pseudoniem van Rutger Hendrik van den Hoofdakker (Goor, 4 augustus 1934 - Glimmen, 11 julie 2012), groeide op in een calvinistisch milieu. Hij studeerde medicijnen in Groningen, werd lid van het studentencorps en schreef cabaretteksten en gedichten. Vervolgens werkte hij als huisarts in Zeist. In 1966 promoveerde hij op het proefschrift Behaviour and EEG of drowsy and sleeping cats. Vanaf 1969 tot 1983 was hij verbonden aan de Medische Faculteit van de Rijksuniversiteit van Groningen. Vervolgens werd hij benoemd tot hoogleraar in de biologische psychiatrie, een ambt dat hij tot 1995 vervulde. Zijn faculteit specialiseerde zich in depressiebestrijding door lichttherapie en slaapverschuiving. In de jaren zeventig kreeg hij als psychiater bekendheid door zijn essaybundel Het bolwerk van de beterweters (1970).

 

Vanaf 1964 verschenen zijn gedichten in de tijdschriften Tirade en Hollands Maandblad. Hij groeide al snel uit tot een populair dichter. In 1970 ontving hij voor de bundel Alles op de fiets (1969) de Jan Campert-prijs en in 1976 voor Een lege plek om te blijven (1975) de Herman Gorterprijs. Voor Dit uitzicht (1982) kreeg hij in 1984 de Paul Snoekprijs. In 1998 kreeg hij de VSB Poëzieprijs voor Tot het ons los laat. Zijn werk is vertaald in het Frans, Duits en Engels. Rutger Kopland werd in 2002 verkozen tot Dichter des Vaderlands maar liet die eer aan zich voorbijgaan. In 2005 weigerde hij een koninklijke onderscheiding.

Rutger Kopland met Sem Dresden en Minister Brinkman tijdens de uitreiking van de P.C. Hooftprijs 1988 in het Literatuurmuseum te Den Haag.

Fragment uit het juryrapport

In het juryrapport wordt de poëzie van Kopland omschreven als ‘bij uitstek aards.’ Die omschrijving heeft niet alleen betrekking op het vee, de mist, de tranen, het gras en de limonade die veelvuldig in de gedichten voorkomen, maar ook op de afwijzing van zoiets als religieuze geborgenheid. De zinsbouw is aarzelend, kronkelig en tastend, wat goed past bij poëzie die beweert geen antwoorden te willen geven, maar vragen te stellen. Koplands oeuvre heeft zich geleidelijk ontwikkeld tot ‘een systeem van verwijzingen naar diep liggende, niet altijd even gemakkelijk benoembare, steeds even anders geaccentueerde emoties geworden.’ Geen eenvoudige gevoelsuitstortingen dus, zoals vaak is verondersteld.

Uitreiking

De prijs werd uitgereikt op een feestelijke bijeenkomst in het Literatuurmuseum (toen nog Letterkundig Museum), op 30 september 1988. Bij de uitreiking was minister Brinkman (Cultuur) aanwezig. In 1984 had minister Brinkman geweigerd de P.C. Hooft-prijs, toen nog een staatsprijs, toe te kennen aan Hugo Brandt Corstius.

 

In zijn dankwoord omschreef Kopland de kunst van het dichten als ‘iets zeggen wat niet gezegd kan worden’ en zijn poëtische taak als ‘laten zien wat er niet is’. ‘De dichter probeert niet iets tot uitdrukking te brengen dat al helemaal klaar lijkt te liggen in zijn hoofd, integendeel, hij wil iets opschrijven, wat helemaal niet klaar ligt. Iedere regel waaraan hij ziet dat de betekenis hem bekend is, waarvan hij denkt: dat wist ik al, schrapt hij. Hij probeert iets op te schrijven wat hij nog nooit heeft gelezen.’

 

Het dankwoord van Kopland, onder de titel ‘Dankzij de dingen’ werd opgenomen in P.C. Hooft-prijs/Theo Thijssen-prijs van Aad Meinderts (Den Haag, 1993). In die uitgave is ook het volledige juryrapport te vinden.

 

 

Meer lezen over Rutger Kopland

  • Maar weinigen weten dat Rutger Kopland ooit lid was van een berucht genootschap, de Apensioux genaamd. In het Literatuurmuseum ligt het reglement van deze club, die samenkwam bij een zekere Grote Eik en zorgvuldig bijhield wat men van plan was. Lees het artikel van Lieke Marsman

  • Het is moeilijk om niet te glimlachen bij het lezen van Rutger Koplands aantekeningen als hij uitlegt dat er met enige regelmaat paarden in zijn gedichten verschijnen omdat hij als jongen een paard had willen zijn. Lees het artikel van John-Alexander Janssen

  • Paarden komen veel voor in de poëzie van Rutger Kopland, en dus ook op zijn portretten. Bekijk ze in de Schrijversgalerij

 

 

Credits portretfoto: Philip Mechanicus

Word vriend van het museum en maak nieuwe tentoonstellingen mogelijk! Help het museum