Ik ben van Gorter’s Mei verrukt en zoek naar een omkleding van mijn motief, zoals hij dat vond, zo stralend en helder, zo weinig dubbelzinnig en toch zo onbegrijpbaar.
Ik voel dat ik nu een vers kan maken, want het moet, het is nodig om met mezelf tot mezelf te komen. […]
Wie kent de stilte van een eenzaam huis
waarom de wind waait en waarin geen thuis
te vinden was, voor niemand, zodat stil
de diepe stilte is en niet wijken wil.
Zo moet dit gedicht voortgaan, mooi, vooral mooi moet het blijven. Dit maakte ik nog:
Dragen niet onze hoofden kronen
van hemelgoud
en zullen wij dan niet wonen
waar mist ophoudt
en door de wolk gordijnen
zonnen en manen schijnen
tot ook dat, ophoudt.
... daar liggen bedolven
onder de golven
mijn dromerijken van weleer...
meer nog, dat de moeite niet waard is.
(Uit: Dagboek Fritzi Harmsen van Beek, 16 oktober 1944)
Beneden werken vijf mensen de hele dag onafgebroken aan hun maaltijden, en ik ben er van overtuigd dat ik, zodra ik beter ben ook mee moet helpen. Werkelijk, ik eet liever een onsmakelijke stamppot, (die heel goed moet zijn) van de centrale keuken dan dat ik mijn dag verknoei op een dergelijke manier.
’s Avonds zitten wij een uurtje bij de kachel met een kaarsje in een onbeschrijfelijke rommel. Ik dacht dat het mooie zachte kaarslicht kalmerend zou werken op de zenuwen, maar iedereen schijnt er ontegenzeggelijk door geprikkeld. Pappa is zo vervelend dat oma hier kwam met de sinistere opmerking dat ze weg ging lopen, of een einde aan haar leven zou maken. Lieve ouwe oma.
(Uit: Dagboek Fritzi Harmsen van Beek, 19 october 1944)
Ik droomde, dat je was een paddestoelenplukster
in een wild en toverachtig land
je ging er zoekend rond en plukte’er
wel duizend paddenstoelen met je hand.
En de wind woei als ’t hem lukte
je haren los van iedre band
en de paddestoelen waren, die je plukte,
nog witter, kleiner, dan je kleine witte hand.
En ik zag hoe je liep en bukte
en een wind woei in dat land
die op je lippen kussen drukte
nog witter, kleiner dan de paddestoelen in je hand.
(Gedicht Jan Hooglandt, 1944)
Aan de heuvels van je blanke borsten
heb ik nieuw land ontdekt,
En mijn handen hebben, toen zij eind’lijk dorsten
zich aarz’lend uitgestrekt.
Zoals wij soms niet durven de eerste schreeen
in de nieuwe pasgeboren sneeuw.
Zoals wachtend zwerft boven grijze zeeën
een hongerige meeuw.
(Uit: ‘Aan de heuvels van jouw blanke borsten’)
Lieve Fritzi,
Het is diep in de nacht. Ik zit uit te kijken voor mijn raam evenals vanmiddag toen ik jou verwachtte en ik voel me als een jonkvrouw op een toren, die overdag niets anders doet dan op haar beminde wachten en des nachts smachtelijke blikken opzendt naar de sterren.
(Jan Hooglandt aan Fritzi Harmsen van Beek, 26 februari 1945)
Lieve Jan,
Dit wil ik je schrijven: dat ik van je houd en dat ik werk. […] Bovendien zal ik weer een dagboek gaan houden of je brieven schrijven van iedere dag […].
Verder heb ik afgesproken om na St. Niklaas geregeld in de kleuterklas te komen tekenen. Dat is goed nieuws. Ik zal meer van dat soort dingen opzoeken, want het begin is dat ik als ik eenmaal daar ben ook teken tot ik weg ga terwijl ik thuis nooit lang onafgebroken bezig ben.
Denk er eens over na, lieve jongen, of je op Sinterklaasavond bij ons wil komen. Anders stuur ik je je pakje en kom, als je dat uitkomt, de volgende dag bij je. Alle andere dingen vind je hierbij ingepakt. Ik hoop je spoedig te zien.
Duizenden groeten en een vlinderzoentje en een gewone van Fritzi.
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, 28 november 1945)
Lieve Jan,
[…] Mij is beloofd! let wel door Mamma die zei dat Pappa het had gezegd dat ik, als de transacties in Londen goed aflopen, het volgend jaar in Parijs mag gaan studeren (als ik goed mijn best doe!). Inderdaad geloof ik niet dat er dit jaar nog iets van komt, maar het kan me niets schelen, als ik maar in Amsterdam mag wonen. Maar ik vertel je alles wel als je er weer bent. […] Ik verlang veel naar je, ik weet nog best te herinneren hoe lief je kunt zijn.
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, 20 augustus 1946)
Dear Miss,
Gisterenavond ben ik bij je vader en moeder geweest. Jouw escapades in Amsterdam zitten hen wel hoog, hetgeen nog wordt versterkt door je kennis aan de Sierhuizen en mijn kamer op het Oude Kerksplein. Je te willen verliezen in een dergelijke gedegenereerde sfeer is volgens je vader een moedwillig weggooien van je eigenwaarde en, wat voor hem misschien nog kwetsender is, van je opvoeding tot de ‘10 procent’. En hij gelooft in opvoeding, dat is een deel van zijn principes en dat is logisch, want het deel van je soort is datgene, wat overblijft wanneer je er niet in geslaagd bent om je eigen illusies te verwerkelijken.
En mij verwijten ze toch min of meer dat ik daar ben gaan wonen en beschouwen dat als een smet op je goede naam, want nietwaar, jij bent te kinderachtig en te onnozel (en te lief) en ik ben verantwoordelijk, ik ben een man. […]
(Jan Hooglandt aan Fritzi Harmsen van Beek, 27 juli 1947)
Binnen-Brouwerse,
[…] Aanvaard daarom deze brieven, ik zal er mijn best op doen om ze vrij te houden van alle toespelingen en gemeenheden, maar ik geloof toch ook, dat je met mijn eerlijkheid meer gediend bent dan met mijn vleierij.
En nog iets wilde ik je vragen: spreek er niet met me over laat het mij schijnen of ik schrijf aan mijn verloren Annabel Lee, in her kingdom deep down under the sea. Want er schijnt op ons spreken een vloek te rusten.
(Jan Hooglandt aan Fritzi Harmsen van Beek, 26 augustus 1948)
Lieve Jan,
[…] Het is zo erg moeilijk om het mooi te doen. Ik wil je met alle geweld zeggen dat ik heel erg blij was met je brief en dat je niet moet verdrietig wezen als ik je niet te veel schrijf. […]
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, 27 augustus 1948)
Lieve Jan,
Ik wil je spreken om je te zeggen, dat mijn manier van doen me spijt. De jouwe begrijp ik niet. Ik ben bereid tot zeer veel als dat je gelukkiger maakt en dat is heus de enige reden waarom ik aarzel om me te binden.
Veel groeten van Fritzi
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, Kerstmis 1948)
Wisselvallige Kasteelvrouwe,
Als ik nu aan je denk vergeet ik alle onaangenaamheden die tussen ons geweest zijn. jij en jij alleen bent mijn oogappel en aan jou dank ik de beste momenten van mijn leven en de enige ogenblikken van inspiratie die ik ooit bezat. Alle zogenaamde onafhankelijkheid is de belachelijke comedie van een op de tenen getrapte pedant.
Je mag een onmogelijk mens zijn, je bent de enige geliefde en ook je verzet tegen mij is welgedaan en mijn verdiende kastijding omdat ik dacht als een burger met je te kunnen leven. En ik ben je niet gemakkelijk geweest want ik ken mijn capaciteiten op dat gebied, maar je hebt volgehouden aan wat oprecht was.
Fritzi, ik heb enkele zonden in mijn leven gedaan maar geen zo grote als het bewegelijk water van jouw meisjesachtigheid te willen inmetselen tussen de betonnen wanden van mijn prestige. Hoe heb ik mij gevleid eens een artiste tot vrouw te bezitten, hoe heb ik de beste dingen gevreesd als zij het maatschappelijk kunstlicht niet konden verdragen, hoe heb ik met mijn achterdochtige, kleinzielige kritiek je op de rug gezeten, alsof ik een vreemde kanarie gevangen had heb ik eer met je in willen leggen ook tegenover mijn vrienden. In mateloze pronkzucht en behagelijkheid heb ik het hoogste wat jij mij schonk verknoeid. Zeker, ik heb me niet zo gek gedragen, dat is altijd mijn fort geweest, maar in de gedachten was ik je niet waard.
(Jan Hooglandt aan Fritzi Harmsen van Beek, 23 juni 1949)
Dit is een plaatje van Groeneveld en waar het rode stipje is daar woon ik.
Nog steeds heb ik geen bericht uit ‘la douce France’ zodat ik je eigenlijk geen nieuws kan schrijven.
Mille salutations Fritzi
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, ongedateerd, waarschijnlijk eind mei of begin juni 1949)
[…] Ik kan wel huilen van meelij met mezelf. Ik moet de lelijkste misselijkste onpersoonlijkste snertkamers, zalen zeg maar gerust, schoonmaken met een lelijk elektrisch ding, waar ik doodsbang voor ben, en dat me al verschillende malen gebeten en gestoken heeft. Het maakt een lawaai dat horen en zien je vergaat en tijden daarna tril ik nog, zo schudt hij.
Maar werkelijk iedereen is heel lief voor me. Werkelijk allerliefst, en vriendelijk is goed. Je moet niet boos zijn dat ik je zo'n klaagbrief schrijf. Laat het niemand merken. Ik geneer me aan zulke armoedige toestanden te zijn overgeleverd. Ik schrijf je nog een betere brief zodra ik me prettiger voel.
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt 12 augustus 1949)
Lieve Jan Heb Veel Dank voor Mooie Brief
[…] Denk denk denk toch hóe hier maandelijks plus minus f 180,00 aan francs te krijgen. Moet ik naar een chocoladefabriek gaan bv. of contact zoeken met een studenten reisbureau of zo. Overigens: kun jij f 100,- voor me hier heen smokkelen (gewoon Hollands billet), dan ga ik het wisselen in Zwitserland op een dag, smokkel het terug in Frankrijk – en betaal mijn pension. Ik weet me heus geen raad, ik zoek al werk in een fabriek voor zolang, maar iedereen staakt juist op dit vermaledijde ogenblik.
Schrijf nu in Godsnaam per ommegaande of dit een risico is dat je nemen kunt of niet. […]
Liefs v Fritzi
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, ongedateerd, waarschijnlijk 1949)
Lieve Jan,
[…] Nieuws! Onlangs ingeschreven voor advondcursussen aan Ecole des Beaux Arts. Ik hoop zeer een beurs te kunnen krijgen. Ik ben van plan na een verblijf van 2 maanden in Holland after Pasen, terug te gaan om een beurs te winnen echter ben ik nog allerminst op de hoogte van de gang van zaken op dit punt.
Wel is het is van zeer veel belang dat ik mijn tekeningen hier krijg. Denk er eens goed en lief over na of het je mogelijk is een portefeuille voor me mee te nemen als je komt (je komt toch?)
Oma heb ik gevraagd me sigaretten (ook al is het maar 2 pakjes) te sturen. […]
Laat snel iets van je plannetjes horen. Fritzi
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt, 24 februari 1950)
En outre, je l’avoue, cela me donne aussi quelque réhabilitation aupres des gens qui m’ont pris mon Fritzi, d’autrefois.
Je l’ai retrouvé, très enthousiaste d’enthousiasme general, géneralement adorée, plus raisonable peut-être sur le sujet de son irraisonabilité. Elle a beaucoup de finesse, mais garde peu de sentiment. […] C’est bien necessaire de me détacher d’elle, de vivre seule de penser independent pour pouvoir la juger pour pouvoir me désinteresser. Mais c’est si insupportable qu’elle deja prend aucune interesse a mon vie, que je fasse, que je pense.
(Uit: Dagboek Jan Hooglandt, ongedateerd 1950)
Lieve Jan,
Vanochtend dan de bedroevende wederkomst in Grenoble – Gilles en ik – Hein is in Parijs gebleven en komt waarschijnlijk per lift na. Het is nu 8 uur in de morgen en ik profiteer maar van de nog niks te doen hebbende om je te laten weten waar we gebleven zijn. Dit lijkt me bij nader inzien werkelijk nog het beste en het zekerste om baas over Gilles te blijven.
Ik heb een kamer in een hotel genomen voor vandaag - dan wil ik Eric daar vragen me te komen halen. Ik wil hem uitleggen wat er gebeurd is en ik hoop, dat hij de enigzins vervelende consequenties ervan zal willen aanvaarden. […] Jij nog hartelijk veel dank voor alle hulpen, oppassingen, gezelschappen enzovoort. Dus voortaan oude adres maar weer, 11 Rue de Cleres. Ik heet voorlopig nog Mareschal.
Dag lieve Jan honderden millioenen groeten van Fritzi en een kleverig zoentje van Gilles
(Fritzi Harmsen van Beek aan Jan Hooglandt ongedateerd voor 20 januari 1953)
Tekst MAAIKE MEIJER
Redactie LEENE COMMUNICATIE
Regie hoorspel RENÉE VAN MARISSING
Productie hoorspel KlevR SOUNDDESIGN
Stemmen SARAH JONKER EN SJOERD MEIJER
Bijzondere dank gaat uit naar:
Maaike Meijer, Joost Kircz, Geertje Zwaan, Marcelle Hooglandt en Marianne Selleger.
Zonder hun medwerking was dit verhaal nooit tot stand gekomen.