Brieven van Daan Zonderland: ‘Ik lees en lees. Of ik weer zal schrijven, weet ik niet’

Dick Welsink probeert de brieven van Daan Zonderland aan mejuffrouw Schutte te ontrafelen. Als conservatieve katholiek vond hij in haar een geestverwant. ‘Uw briefje deed mij en mijn vrouw veel goed evenals uw gebeden.’ 

 

Het gebeurt niet vaak dat je als conservator namens het Literatuurmuseum een schenking in ontvangst mag nemen met betrekking tot een door jou geliefde en hogelijk gewaardeerde, al lang overleden dichter wiens verzamelde gedichten je eerder hebt bezorgd. Het overkwam mij een jaar of twaalf geleden. Een vriendelijke dame bracht een dossiertje mee met vijf brieven en een prentbriefkaart. Vier waren geschreven door dr. D.G. van der Vat, beter bekend onder zijn pseudoniem Daan Zonderland. Onder die naam had hij in de jaren vijftig vier bundeltjes met nonsensgedichten voor volwassenen gepubliceerd. De prentbriefkaart en de laatste brief waren van de hand van zijn vrouw. Alle waren gericht aan een zekere mejuffr. M.S. Schutte. Zij stond erop dat je deze ouderwetse aanspreektitel gebruikte, verzekerde de schenkster mij. 

 

Het eerste document in het mapje, een aan beide zijden beschreven blaadje uit een notitieblokje, plaatste me meteen voor een raadsel. Behalve de datering, 20-8-1969, en enkele cijfers in de tekst, kon ik het niet lezen. Ik had het vermoeden dat het een concept van een felicitatiebriefje in stenoschrift van mejuffr. M.S. Schutte moest zijn. Dat het steno was zou heel goed kunnen, want op haar persoonskaart in het Stadsarchief Amsterdam las ik dat de ongehuwde Maria Sophia Schutte eerst correspondente en later secretaresse van beroep was. Zij werd op 31 augustus 1909 in de hoofdstad geboren en woonde op de Middenweg. Daniel Gerhard van der Vat had op 15 augustus 1909 in Groningen het levenslicht aanschouwd en was dus zestien dagen ouder. 

 

Met dank aan Eelco van der Waals, die zich op mijn verzoek met een drietal oud-collega’s van de voormalige Stenografische Dienst der Staten-Generaal over de tekst heeft gebogen en hem samen met hen getranscribeerd heeft, weet ik nu grotendeels wat er op dat blaadje staat. Mijn veronderstelling dat het om een felicitatiebriefje ging, bleek te kloppen: 

 

20-8-1969 

 

Door een artikel in De Tijd van 14-8 erop opmerkzaam gemaakt dat u 15-8 uw 60e verjaardag zou vieren, kom ik u daarmee graag nog feliciteren. Naar ik begrijp bent u intussen weer in Nederland. [perforatiegat, onleesbaar] Het kan niet anders of het moet een mooi feest voor u en uw vrouw zijn geweest en dat hoop ik van harte. Ik heb u in maart jongstleden opgebeld om u te zeggen hoe blij ik was met uw artikel: ‘Gesprek ten afscheid’; ik heb het bewaard en graag herlees ik het. U zult uit dit kleine zinnetje veel kunnen begrijpen. Dit briefje schrijf ik u niet alleen om u te feliciteren maar ook om u te bedanken voor al het mooie dat ik van u heb mogen genieten. U hebt ons zo veel vreugde[?] bezorgd en ik stel er prijs op u dat eens te laten weten maar vooral u er heel hartelijk voor te bedanken. 

 

Dit is met een paar woorden gezegd maar ik hoop dat u zult aanvoelen hoe diep ik dit meen. Ik geloof dat er draden gaan van mensen die iets te geven hebben, naar mensen die ontvangen en [onleesbaar] zijn [perforatiegat, onleesbaar] draden zo sterk dat de laatsten zich er even aan kunnen optrekken. 

 

Ik wens u toe dat uw leven in de toekomst even rijk mag zijn als in het verleden en dat u en uw vrouw in goede gezondheid gelukkig mogen zijn.

Met hartelijke groeten en de meeste hoogachting, 

 

PS Ik word 31-8 60 jaar.

 

Het door mejuffrouw Schutte gekoesterde artikel stond op 6 maart in De Tijd.

 

Het was de met volle instemming door Van der Vat geciteerde klaagzang van een bejaarde priester met wie hij bevriend was. Die was verbitterd over wat hij beschouwde als het verloren gaan van de idealen van de traditionele rooms-katholieke kerk. 

 

In zijn antwoordbrief, gedateerd 8 september 1969, met de aanhef ‘Geachte Mevrouw Schutte’ en ondertekend ‘Dr. D.G. van der Vat’, schrijft hij dat hij na thuiskomst ‘van een lange, luie vakantie in Engeland bij mijn familie’ haar briefje met felicitaties vond. Hij dankt haar daar hartelijk voor en wenst haar mede namens zijn vrouw alsnog geluk met haar zestigste verjaardag. 
Van der Vat had van 1945 tot 1967 in Londen gewoond. Sinds begin juni van laatstgenoemd jaar woonde hij met zijn in de Britse hoofdstad geboren vrouw Kathleen in Amsterdam, eerst ruim anderhalve maand op kamers in de Stadionbuurt, daarna in een spiksplinternieuwe galerijflat in Osdorp. Zijn zoon Dan van der Vat (1939-2019), hun enig kind, werkzaam in de journalistiek, was in Engeland gebleven. Bij hem en zijn gezin zullen ze ongetwijfeld hun vakantie hebben doorgebracht. 

 

Van der Vat verklaarde ‘dat de poorten van de hel haar niet zouden overweldigen’.

 

De volgende brief dateert van een jaar later (17 augustus 1970) en is wederom een antwoord op een (niet bewaard gebleven) brief van mejuffrouw Schutte met gelukwensen voor Van der Vats verjaardag. Hij is veel uitgebreider en vooral ook veel persoonlijker van aard. Van der Vat schrijft dat hij kortgeleden een zware operatieve ingreep aan zijn keel heeft moeten ondergaan ten gevolge waarvan hij niet meer kan praten. Hij zegt niet met zoveel woorden wat er aan de hand was, maar uit de context leid ik af dat er waarschijnlijk sprake was van keelkanker. In ieder geval was hij bang de operatie niet te overleven, omdat het al de derde keer in minder dan vier jaar was dat hij ‘de dood in de ogen moest zien’. Kort voordat hij onder het mes ging, kreeg hij bezoek van een priester die hem de heilige communie kwam brengen. Met de priester, die somber gestemd was over de toekomst van de kerk, had hij een gesprek over het geloof. Hij probeerde hem moed in te spreken met een verslag van de gedachtewisseling die hij enkele maanden eerder met Michel van der Plas had gehad. Daaruit kwam naar voren dat hij (Van der Vat) een rotsvast vertrouwen had in de woorden van Christus die had verklaard ‘dat de poorten van de hel haar [de kerk] niet zouden overweldigen’. 

 

 

Blijkens ‘een kort schrijven’ van acht dagen later ontving Van der Vat in reactie op deze intieme ontboezeming een lange brief van mejuffrouw Schutte met daarbij gevoegd een exemplaar van het boek Waar Gods voeten gingen van G.A. de Jong s.j. Zij was met deze in maart van dat jaar op 77-jarige leeftijd gestorven pater jezuïet bevriend geweest en had veel verdriet over dit verlies. ‘Voor uw verdriet kan ik u niets anders aanbieden dan mijn gebeden’, schrijft Van der Vat. En na nogmaals zijn dank te hebben uitgesproken voor het geschenk besluit hij met ‘Benedicat te Deus’ (God zegene u). 

 

Met een ongefrankeerde prentbriefkaart die dus in een envelop verzonden moet zijn, wenst Van der Vats vrouw, mede namens haar man, mejuffrouw Schutte een ‘Zalig Kerstmis en Voorspoedig Nieuwjaar’ toe en dankt haar hartelijk voor de goede wensen. De kaart is niet gedateerd en het is dus niet vast te stellen wanneer deze is verzonden. Omdat mejuffrouw Schutte zoals een goed secretaresse betaamt de brieven in chronologische volgorde bewaarde, ga ik ervan uit dat de kaart tussen de jaarwisseling van 1970-1971 en die van 1973-1974 verstuurd moet zijn. De volgende brief van Van der Vat is namelijk van 3 september 1974. In juli 1972 is het echtpaar naar Den Haag verhuisd. In een terzijde (letterlijk, want verticaal in de marge getypt) schrijft hij: 

 

U vraagt of ik het in Den Haag kan stellen. “Stellen” is zo ongeveer het woord. Ik zou graag wonen in een kleine plaats, in een bungalow, maar ik sta onder blijvend medisch toezicht in het Wilhelminagasthuis en moet daarom dicht bij de trein naar Amsterdam wonen. Het leven op een zesde verdieping in Amsterdam [een vergissing, hij bedoelt Den Haag] zint ons niet, maar wij berusten.. Dag. 

 

Hij dankt haar hartelijk voor de ‘lieve brief’ die hij van haar bij gelegenheid van zijn verjaardag heeft ontvangen: ‘Uw briefje deed mij en mijn vrouw veel goed evenals uw gebeden.’ Dit is overigens de enige brief waarin hij enkele woorden aan zijn nonsensicale dichterlijke activiteiten wijdt: 

 

Ik lees en lees en lees. Of ik weer zal schrijven, weet ik niet. Mijn blad [dagblad De Tijd] is gestorven (en het was geen zachte of zelfs maar natuurlijke dood) en tenzij ik misschien nu en dan een aantrekkelijke uitnodiging ontvang, doe ik er het zwijgen toe en schrijf Engelse nonsensversjes aan mijn (Engelse) kleinkinderen. 

 

Wat zou ik graag een paar van die kindernonsensversjes hebben willen lezen! 

 

Het laatste document in het mapje is een handgeschreven brief van K.S. van der Vat-Devanney, gedateerd 9 augustus 1977. Ze dankt mej. Schutte voor de brief met goede wensen voor haar man, maar moet haar helaas mededelen dat hij is overleden: ‘Hij is op 5 Augustus, dus 10 dagen voor zijn verjaardag in alle vrede heen gegaan.’ 

 

Uit deze kleine briefwisseling leren we Daan van der Vat kennen als een conservatieve man die niets moest hebben van de moderne ontwikkelingen binnen de rooms-katholieke kerk. In mejuffrouw Schutte vond hij een geestverwant. Ruim een jaar na zijn overlijden werd de nieuwe, behoudende paus Johannes Paulus II gekozen onder wiens pontificaat aan door vele katholieken gewenste vernieuwingen een halt werd toegeroepen. Van der Vat zou dit ongetwijfeld met grote instemming hebben begroet. 

Met dank aan Eelco van der Waals, Jim van Beusekom, Coby Pronk en Milda Voskamp van de voormalige Stenografische Dienst der Staten-Generaal. 

 

Dick Welsink bezorgde de verzamelde gedichten van Daan Zonderland: Er zwom een garnaal door het Kattegat (2024)