Mijn eerste redactievergadering van de schoolkrant viel nauwelijks een succes te noemen. Mijn lerares Nederlands had mij, letterlievende tweedeklasser, sterk aangeraden eens een kijkje te nemen bij het blad, ook al werd het vooral door bovenbouwers gerund.
De vergadering vond plaats op de mij tot dat moment onbekende zolder van het schoolgebouw, boven het muzieklokaal, die alleen via een smalle wenteltrap te bereiken viel. Toen ik mijn hoofd door het trapgat stak, zag ik daar inderdaad enkel lichamen die minstens twee keer zo lang leken als het mijne. Een slungelige jongen kwam omhoog uit een stoffige stoel en stak me een hand toe. Hij stelde zich voor als de hoofdredacteur en wees kort de andere redactieleden aan, van wie ik in al mijn zenuwen geen enkele naam onthield.
In de vergadering die volgde, werd gereflecteerd op het afgelopen nummer en kwamen allerlei artikelideeën voor de volgende editie voorbij. Ik besloot als nieuwkomer in principe mijn mond te houden, bang als ik was iets doms te zeggen. Bovendien leek de redactie nagenoeg vergeten dat ik er ook was: de leden verwezen continu naar eerder gemaakte afspraken en ingeleverde stukken die ik niet kende. Mijn gedachten dwaalden steeds verder af – naar de mogelijke inhoud van de dozen waardoor we omringd waren, het vreemd hoge uitzicht door de kleine ramen – en ik begon me stilletjes af te vragen wat ik hier deed.
Toen de bijeenkomst op zijn einde liep, schoot ik snel langs de wenteltrap weer naar beneden. Terwijl ik naar huis fietste, bekroop me meer en meer het gevoel dat ik me belachelijk had gemaakt. Wanneer ik een van de redactieleden op de gang tegenkwam, besloot ik, zou ik mijn blik omlaag richten.
‘Een sensatie voor de heele schoolperswereld’
Gelukkig kreeg ik een tweede kans. Vrij snel na mijn aanschuiven bij de redactievergadering stierf de schoolkrant een stille dood: met het vertrek van de vijfde- en zesdeklassers uit de redactie richting hogeschool en universiteit was de drijvende kracht achter het blad verdwenen. Daarom besloten twee van mijn beste vriendinnen de krant nieuw leven in te blazen, inclusief een nieuwe naam (Di Fidanza, de echte naam van de Italiaanse theoloog en filosoof naar wie de Bonaventura-scholengemeenschap vernoemd was), opgefriste vormgeving en dikker, glanzend papier. Voor ik het wist, zat ik op zondagmiddagen op mijn kamer mijn eigen artikelen digitaal in elkaar te knutselen, die vooral de modetrends van het moment als onderwerp hadden – een thema waarvan ik volgens mij niet bepaald verstand had, maar waarover ik maar al te graag informatie bij elkaar googelde.
Ik besefte toen, als middelbare scholier, nog niet welke betekenis de schoolkrant in een schrijversleven kan hebben. Het is een van de eerste podia waarop je een plek krijgt, een eerste blootstelling van jouw werk aan het publiek, de eerste ervaring van reacties op je teksten. Achteraf gezien vind ik het behoorlijk bewonderenswaardig dat mijn medeleerlingen en ik die stap zonder al te veel terughoudendheid leken te zetten: juist in de meest kwetsbare periode van ons leven, de puberteit, traden we naar buiten met onze eigen creaties.
Dat ook andere schrijvers zich al jong aangetrokken voelden tot deze publicatiemogelijkheid, blijkt wel uit de uitgebreide verzameling die het Literatuurmuseum op dit gebied in bezit heeft. Zo schreef Willem Frederik Hermans in de jaren dertig van de vorige eeuw uitgebreide stukken in Suum Cuique, de schoolkrant van het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam, waarvan hij op een gegeven moment zelfs hoofdredacteur werd. Renate Dorrestein publiceerde in de schoolkrant van het Keizer Karel College in Amstelveen, waar zij in 1972 haar gymnasiumdiploma haalde, onder meer een strip getiteld De avonturen van Pinkie en Ponkie (voor onze 7-jarigen), waarin twee figuurtjes een ruimtereis maken. Kees van Kooten was op zijn beurt fervent schrijver voor de schoolkrant van het Dalton Lyceum in Den Haag.
