Soms dringt het besef dat je een Surinamer bent zich op onverwachte momenten aan je op. Bijvoorbeeld wanneer je in principe heel wetenschappelijk bezig bent, want de hand hebt weten te leggen op het persoonlijke archief van de schrijver op wiens biografie je hoopt te promoveren, en dat je dan opeens, midden in het maken van een notitie, verstijft en je pen neerlegt. Want je voelt dat je eerst iets anders moet doen voordat je verder gaat, namelijk: toestemming vragen.
Op een mooie dag in juni 2018 had ik mijn allereerste gesprek met de familie van Anil Ramdas. Ik had het plan opgevat om zijn biografie te schrijven; een onderzoek naar zijn werk en de manieren waarop dat resoneerde in een land dat met de opkomst van het rechts-populisme in korte tijd snel veranderde. De ontmoeting met Anils gezin was open, zelfs warm, alsof we elkaar al langer kenden of hadden moeten kennen. Na afloop gaven ze mij toestemming om Anils archief mee naar huis te nemen. Sterker nog: als ik genoeg ruimte in mijn auto had, kon ik het meteen inladen. Het stond allemaal opgetast in de kelderbox. Tientallen dozen, de meeste keurig benoemd: boeken, persoonlijk, divers. De kofferbak van mijn toch behoorlijk grote SUV was al snel vol. De achterbank kon gelukkig neergeklapt worden, en op de passagiersstoel paste ook het een en ander.
Zwaarbeladen reed ik terug naar huis, over de Gooiseweg tussen de Bijlmer en Amsterdam-Centrum, een weg die Anil zelf vaak gereden heeft. De avond viel al toen ik eindelijk de laatste doos mijn werkkamer binnendroeg. Ik had niet gegeten, en honger had ik niet. Mijn nieuwsgierigheid naar de inhoud van het archief was te groot om aan iets anders te denken. Het was donker toen ik de eerste paar dozen opende. Ik had gekozen voor de exemplaren waarop ‘persoonlijk’ stond, misschien omdat ik verwachtte daarin de grootste geheimen tegen te komen, de persoonlijkste ontboezemingen, de sleutels, als het ware, die mij zouden helpen Anil Ramdas in al zijn complexiteit te ontrafelen.
Ik liet mijn blik gaan over een handschrift dat me in de jaren erna bijna even vertrouwd zou worden als mijn eigen
Het eerste wat ik zag, waren notitieboekjes: kleine, ouderwetse ringblokjes. Van het soort dat in de jaren negentig in stapels lag in de kantoorboekhandels. Lichtgewicht, praktische boekjes met gelinieerde pagina’s die makkelijk opengeslagen konden worden. Ik opende het boekje dat boven op de stapel lag, en liet voor het eerst mijn blik gaan over een handschrift dat me in de jaren erna bijna even vertrouwd zou worden als mijn eigen.
Onder de boekjes lag een koperkleurige asbak. Hij was klein en zwaar. Aan de binnenkant kleefde nog een waas van as. In dezelfde doos zat een aansteker, en ook een leesbril. Beelden van Anil die ik uit de media kende schoten me te binnen: zijn leesbril nonchalant op het puntje van zijn neus, een aansteker in het borstzakje van zijn overhemd, tussen de vingers van zijn linkerhand een sigaret.