Met enige regelmaat kom ik terecht in gesprekken over de politieke implicaties van mijn schrijverschap. Voor een vrij uitgesproken schrijver die de politieke thema’s van zijn tijd niet schuwt, is dat niet vreemd. Uiteindelijk hebben de woorden die we de wereld in helpen in het beste geval een beklijvend effect. Je hoopt dat de boeken, essays en gedichten die je schrijft schuren, resoneren, of op een andere manier de wereld van je lezer weten op te rekken. Dit alles opdat de wereld waarin je ze achterlaat net iets rijker van perspectief is dan deze was de dag ervoor. Toch is er vaak iets merkwaardigs aan deze gesprekken.
Als Zwarte schrijver vind ik de manier waarop wordt omgegaan met mijn literaire productie een fascinerende. Niet in de laatste plaats omdat het lichaam dat dit werk produceert nu eenmaal op een specifieke manier zichtbaar is, ook omdat deze zichtbaarheid gevolgen heeft voor de manier waarop de stem of toon van het werk ontvangen wordt.
Wellicht is het daarom ook zo belangrijk om ons te verhouden tot literaire voorouders
Dit alles is op zichzelf natuurlijk niet problematisch. Allemaal hebben we op meer of mindere wijze te maken met de impliciete en expliciete consideraties die ons lichaam met zich meebrengt en die ons, afhankelijk van de context, dwingen op een specifieke manier dat lichaam te navigeren. De effecten hiervan zijn van allerlei maatschappelijke en sociale mechanismen afhankelijk. Iemand die beweegt en beleeft vanuit een gemarginaliseerde positie heeft gewoonweg te kampen met een ander soort waardering van de expressie van hun identiteit dan mensen die makkelijker te scharen zijn onder de norm.
Wellicht is het daarom ook zo belangrijk om ons te verhouden tot literaire voorouders. Omdat er in hun oeuvres en geleefde ervaringen handreikingen te ontwaren vallen die herkenning, aarding of soms gewoon troost kunnen bieden aan hen die, decennia later, vergelijkbare situaties ondergaan.
Toen ik onlangs het ongelooflijke privilege had om in het zojuist door het Literatuurmuseum geacquireerde archief van schrijver Edgar Cairo te duiken, vond ik enorm veel bijzondere documenten, foto’s en prullaria. Ik hoopte tegen het manuscript van De smaak van Sranan Libre aan te lopen. Een hoorspel en roman op basis waarvan ik een essay schreef dat in de bijzondere bundel Dat wij zongen verscheen eind vorig jaar. Edgar Cairo is voor mij een zeer belangrijke schrijver. Een unieke stem in de Nederlandstalige letteren die nog altijd te weinig wordt gevierd. Ik kwam dat specifieke manuscript echter niet tegen in de eerste paar dozen waarin ik zocht. Mijn oog viel op iets heel anders.