In de jaren vijftig is Hella S. Haasse uiterst productief, met in 1949 Het woud der verwachting, in 1950 De verborgen bron, in 1952 De scharlaken stad, in 1954 Zelfportret als legkaart, in 1956 Beatrix 18 jaar en in 1957 De ingewijden – en daarnaast nog lezingen, toneelstukken, reisverhalen en bijdragen aan kranten en tijdschriften.
Op 8 maart 1951 wordt dochter Marijn geboren. In die periode schrijft Haasse aan De scharlaken stad. In deze historische roman, die handelt over het leven van Giovanni Borgia in het vijftiende-eeuwse Rome, probeert ze voor het eerst iets wat typerend voor haar werkwijze zal worden, ‘een verhaal [te] schrijven dat door “meerdere dimensies van zijn” en “dwars door de tijd” gaat’. Deze typering is ook van toepassing op de romans Zwanen schieten (1997) en Een gevaarlijke verhouding of Daal- en-Bergse brieven (1976).
In deze jaren houdt het onderwerp ‘vrouw-zijn’ – echtgenote, moeder, schrijfster en publieke figuur – Haasse erg bezig. Zij wordt dikwijls geïnterviewd, ook voor vrouwenbladen, waarbij zij op de foto staat als moeder, zorgzaam in de weer met twee kleine meisjes.
Dochter Ellen van Lelyveld beschrijft in haar boek Altijd piano dat ze zich haar moeder voornamelijk schrijvend herinnert, ‘met een blocnote of schrijfmachine op schoot met muziek op de achtergrond. Later haalde ze vaak de schrijfmachine naar de woonkamer, waar ze zat te werken als wij uit school kwamen en ook dan stond de radio of pick-up aan. Om haar heen hing altijd een fluïdum van concentratie.’
Het verschil in de publieke opinie is duidelijk: zijn haar generatiegenoten Willem Frederik Hermans, Gerard van het Reve en Harry Mulisch vanzelfsprekend grote schrijvers, Hella S. Haasse is een huisvrouw die óók schrijft. Zij zou in de literatuurgeschiedenis nooit als Grote Vierde bij dit trio worden gevoegd. Wel schrijft zij diepgravende essays over hun werk, wat andersom niet gebeurt.
Feministen hebben Hella S. Haasse later verweten dat ze nooit stelling nam in het feministische debat. Dat is niet waar. Zij ging niet de barricaden op, maar analyseerde scherp. In 1954 schrijft zij, in Zelfportret:
Vrouwenbladen zijn (…) machtige wapens in dienst van bepaalde ideologieën. Zolang men de vrouwen maar telkens weer voorhoudt hoe belangrijk de wereld is die men haar gunt, zullen zij en masse genoegen nemen met een bestaande orde en het maatschappelijke bestel niet helpen ontwrichten.
En, nog somberder:
In de werkelijkheid der abstracties is er geen rol toebedeeld aan vrouwen, kinderen, paupers en paria’s, zwakken en naamlozen. Op zijn hoogst zijn zij pionnen op het schaakbord van ingewijden en belanghebbenden.
Over het samengaan van man en vrouw schrijft ze niet positief in Zelfportret, waarbij ze haar eigen huwelijk abstraheert tot ‘het’ huwelijk:
De duizend-en-één onenigheden en meningsverschillen tussen man en vrouw: om tastbare, om immateriële dingen, om een teveel, een te weinig, om niets, om alles. De heimelijke taaie weerstand tegen het ‘wij’, de angst, die diepste, het moeilijkste met wortel en tak uit te roeien angst voor het verlies van ‘ik’. (…) De twistgesprekken en vechtpartijen, het wederzijdse kwetsen en krenken en tergen, de destructieve razernij, uit eigen onmacht en wanhoop ontstaan, de tranen en klachten en verwijten, het verbitterde zwijgen, de inwendige pijn die sprakeloos maakt, de nachten slapeloos naast de ander doorgebracht. De vervreemding, de kilte, het levend-dood zijn in elkaars nabijheid, of juist de schijnbare onverschilligheid, het gespannen observeren, leedvermaak en ijzerharde koppigheid. (…) De eindeloze woestenijen waar men doorheen moet, de gevaarlijke zones van misverstand, zelfbedrog, verveling, onbevredigd zijn en twijfel. (...) Maar ook al het andere, waar geen woorden voor zijn, de momenten wanneer men niet meer spreekt, maar samen is. Ons lichaam is wijs.
Haasse beschrijft het huwelijk niet als een bron van geluk, maar als leerschool, een mogelijkheid tot inzicht en persoonlijke groei.
Gelukkig is er ook tijd voor plezier. Met haar man bezoekt ze jaarlijks het Boekenbal, in een prachtige avondjurk.
Met zijn tweeën gaan ze in 1952 naar Rome, terwijl de kinderen bij haar ouders logeren. In een brief van 15 juli vertelt ze smakelijk dat ze bestolen zijn:
Een van de vele ongure individuen uit dit overigens mooie land heeft, terwijl wij in de auto zittende n.b., op de kaart een route zochten, op listige wijze kans gezien via de kier van de achterruit (…) de tas te stelen waarin geld, paspoort, autopapieren etc. De tas met inhoud, behalve geld natuurlijk, werd later op de dag teruggevonden op de stoep van de Nederlandse legatie. De gezant was zo vriendelijk ons wat geld te lenen.
In de zomer van 1955 maken ze in hun Morris Minor een reis naar Griekenland; ze trekken door de Peloponnesos en bezoeken steden en eilanden. De indrukken van die reis, en van het vrijgevochten Griekse volk, verwerkt ze in haar roman De ingewijden.
Datzelfde jaar wordt zij gevraagd om, ter gelegenheid van de achttiende verjaardag van kroonprinses Beatrix, op basis van gesprekken een portret van haar te schrijven. Dat wordt Beatrix 18 jaar.
Ze zal altijd een goede band met haar houden, ook als Beatrix koningin is.
Ellen van Lelyveld weet als kind dat ze haar moeder altijd mag storen met één verzoek: om een ‘nieuwe koningin’ te tekenen. ‘Voordat ik het wist ontstond er met ballpoint op schrijfmachinepapier een vorstin in een oogverblindend, nog niet eerder vertoond galatoilet, compleet met grote geplisseerde kragen, een opvallende mantel en juwelen.’ Ellen mag de tekening inkleuren met plakkaatverf. Dit is in de tijd dat haar moeder die ‘nieuwe koningin’ interviewt.
Het hele gezin heeft plezier van de toenemende verkoop van Haasses werk. In 1959, schrijft dochter Ellen, komt er een Servische vertaling uit van De scharlaken stad (Skrlatlatnordece mesto).
Met z’n vieren gaan ze naar Joegoslavië om daar de royalty’s op te maken, want het ‘in onze ogen toen astronomische bedrag van 1200 gulden dat mijn moeder zou ontvangen’ mag het land niet uitgevoerd worden.
Hella S. Haasse zal een van onze meest vertaalde auteurs worden.