Barend Rijdes
(1910-1975)Zelfportret
door Barend Rijdes (1910-1975)Barend Rijdes heeft altijd getekend en geschilderd, en zou later nog een paar jaar les nemen bij de bekende Haarlemse schilder H.F. Boot, die hem ook portretteerde.
In 1941 treedt Rijdes in dienst als docent klassieke talen aan het Kennemer Lyceum. Daar raakt hij bevriend met tekenleraar Anton Pieck. De twee zijn tegenpolen. Pieck houdt zich verre van kunstenaarskliekjes en lijkt totaal geen geldingsdrang te hebben. Als iemand hem eens complimenteert terwijl hij in de openlucht werkt en vraagt of hij daar geen last mee krijgt, reageert Pieck: ‘Last, hoezo?’ De man: ‘Ik vind het erg mooi, maar het is regelrecht gegapt van Pieck.’
Rijdes werd juist lid van elke club die hem maar kon gebruiken, en andersom. Hij was betrokken bij de oprichting van de Haarlemse sociëteit Teisterbant, lid van de PEN-club, de Vereniging van Letterkundigen, de Nederlandse Maatschappij van Letterkunde, de Rotary, zat in het bestuur van het Tollensfonds, het Huis van Looy, de stichting A. Roland Holst-huis en was jurylid bij literaire prijzen. Maar zo beroemd als zijn vriend zou hij niet worden.
Oud-leerling en kinderboekenschrijfster Rita Verschuur schreef in 2003 Het Rijdes-gevoel, waarvoor ze onderzoek deed in de collectie van het Literatuurmuseum. ‘En dan zijn er de blocnotes, de notitieboekjes, de schoolschriften halfvol teksten, onvoltooide romans, novellen, hoorspelen, tv-stukken, losse regels. Veel beginregels. Het lijkt wel of alles bewaard is. O, meneer Rijdes, had u geen prullenbak?’ Maar geen woord over zijn leerlingen of examenklassen. Verschuur besluit met een scène: ‘In de trein terug naar Alkmaar zie ik meneer Rijdes voor me, zoals hij op de laatste ochtend van onze werkweek met Anton Pieck voor het kasteeltje, vlak naast de slotgracht, dekens stond te kloppen. Het stof vloog hem om de oren, maar hij lachte, samen met zijn beste vriend.’
Barend Rijdes
door H.F. Boot (1877-1963)Zomer 1946 besluit Barend Rijdes dat het goed voor hem zou zijn om te gaan tekenen – ‘mede in verband met een uitgeputheid die voor mijn literaire werk een rustig tegenwicht noodzakelijk maakte’. De bekende schilder Henri Frederic Boot neemt hem aan als leerling. De twee kennen elkaar van een voordrachtsavond bij Kees Verwey en net als Rijdes is Boot van oorsprong classicus.
Ze voeren openhartige gesprekken op de woensdagmiddagen, onder meer over gevoelens van miskenning en Boots collaboratie en het tentoonstellingsverbod dat hij kreeg. Rijdes zal over de vriendschap Ontmoetingen en gesprekken met H.F. Boot 1947-1963 schrijven.
Boot portretteert Rijdes ook. Op 28 augustus 1952 wordt voor het eerst geposeerd. Rijdes zit gemakkelijk, mag ‘praten en roken en geheel doen of er niets aan de hand was (…) alles in de sfeer van volmaakte hoffelijkheid die ik van Boot gewend ben.’ Ondertussen spreken ze erover: ‘een dom gezicht’, zeggen ze, maar met ‘aarzelend nadenken’ eronder. Een ‘blotebillengezicht’, meent Rijdes, ‘maar de ogen halen het op’. ‘Dom’ is dan niet langer het oordeel, maar ‘onbevangen’ en ‘argeloos’.
Op 30 januari 1953 is het portret klaar. Boot vindt dat hij met het portret een ‘nieuwe epoque’ in zijn werk betreedt. Als Rijdes het thuis heeft hangen, blijkt het toch donkerder dan hij aanvankelijk dacht, groezeliger, ‘en ik kom mijzelf onuitstaanbaar voor, een rotvent: hooghartig, burgerlijk, te voldaan’. Als een ‘L’auteur en chemise’, de burgers zien hem als kunstenaar, de kunstenaars als een burger. Maar aan het portret ligt het niet, dat vindt hij prachtig, ‘door een meesterhand geschilderd; maar ontstellend en genadeloos. Dit alles doet niets af aan mijn bewondering en mijn blijdschap het te bezitten.’ Toch wil Boot het schilderij bijwerken: hij verandert wat aan de schouders, aan de rechter revers en ‘de overgang kin-onderkin krijgt nog aandacht’.
Barend Rijdes
door Cor Veenstra (1899-1964)Barend Rijdes was leraar klassieke talen in Haarlem en moest ten tijde van dit portret nog beginnen aan zijn kleine, filosofisch getinte oeuvre. De oudheid was in zijn jongste werk nooit ver weg: zijn novelle Het derde beeld uit 1943 gaat over de ideeënleer van Plato. Rijdes’ gedichten verschenen in 1944 onder de titel Orpheus. In de roman Twee tegen een uit 1947 vertegenwoordigt de gymnasiumdocent Anderik de visie van Socrates en Plato ten opzichte van de christelijke notaris Cruce en de immorele makelaar Koekebakker, een Faust-figuur. Rijdes werk werd positief besproken door o.a. C.J.E. Dinaux, W.L.M.E. van Leeuwen en Victor E. van Vriesland. In 1952 kreeg hij voor zijn novelle Rive Gauche een aanmoedigingsprijs van de Boekenweek en in 1953 een reistoelage van het ministerie van O.K.W.
Rijdes hield zijn dagboeken bij van 1941 tot aan zijn dood, en beschrijft daarin zijn ontmoetingen en vriendschappen met schrijvers, critici en beeldend kunstenaars – heel wat –, die hij leerde kennen via het lyceum waar hij werkt en op de talloze voordrachtsavonden die hij vaak met zijn vrouw bezoekt. Na zijn dood werd een selectie van zijn dagboeknotities in drie delen uitgegeven. Ook trok Rijdes met een camera het land door om een diaverzameling aan te leggen van beroemde collega's.
Dit jeugdige portret van Rijdes werd gemaakt door C.W. Veenstra, die ook een tekening van de Venus van Milo maakte bij een novelle van Rijdes die zou verschijnen in de Schildpadreeks. Deze tekening viel echter weinig in de smaak bij uitgever Jaap Romijn. Rijdes was een liefhebber van Veenstra’s tekeningen, in zijn Literair dagboek noemt hij er nog een paar. Veenstra werkt volgens hem in het ‘ouderwetschere genre’, voor Rijdes juist een pre.