Hans Andreus
(1926-1977)Hans Andreus
door Wendela Slok (1965)Hans Andreus ‘mag als weinige anderen van zijn generatie een experimenteel dichter genoemd worden: zo veelzijdig is de benadering van zijn thematiek en zo vol afwisseling is zijn vormgeving daarvan,’ schreef in 1970 de jury van de Jan Campert-prijs. Postuum werd hem in 1977 de Henriette Roland Holst-prijs toegekend.
Kunstenaar Wendela Slok houdt van Andreus’ werk omdat het zowel speels als ontroerend is. Een strofe uit het 21ste sonnet in De sonnetten van de kleine waanzin trof haar in het bijzonder en inspireerde haar tot dit portret: ‘En ik ben eenzelfde. Maar leg mij bloot,/ omdat ik zien wil wie ik toch nog ben./ Ik moet toch een mens zijn die ik herken.’ Met de kleurvlakken van rood, geel, groen en blauw koos Slok voor een expressionistische stijl, omdat Andreas tot de experimentelen behoorde. Ze staan voor zijn verschillende persoonlijkheden en vormen samen één gezicht.
De sonnetten van de kleine waanzin werd gepubliceerd in 1957. Andreus droeg zijn bundel op aan onder anderen Gerrit Borgers, de eerste hoofdconservator van het Literatuurmuseum, dat toen nog het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum heette en in 1954 was opgericht. Beiden zaten in de redactie van het toonaangevende tijdschrift Podium. De sonnetten van de kleine waanzin zijn ontstaan na een persoonlijk drama: in 1954 had Andreus tijdens een vakantie geprobeerd zijn vriendin Odile te vermoorden, met wie hij achtereenvolgens in Parijs en Rome woonde. Hij vluchtte terug naar Nederland en liet zich opnemen in Den Haag, waar hij therapie kreeg van psychiater M.L. Peerbolte. Diens ideeën over prenatale gebeurtenissen verwerkte hij in zijn bundel.