Jan G. Elburg
(1919-1992)Jan G. Elburg
door Lotte Ruting (1910-1998)Jan G. Elburg was iets ouder dan andere Vijftigers, en debuteerde al in 1942 met gedichten in het tijdschrift Criterium, maar hij ontwikkelde zich als redacteur van tijdschrift Het Woord al snel richting de poëzie van wat in die tijd ‘de experimentele groep’ werd genoemd.
Hij wordt op dit schilderij geportretteerd als een man van twee gezichten, licht en donker – waarbij zijn houding vrij alledaags is, op een bijzondere wijze opgaand in de omgeving. De maker was Lotte Ruting, die in de jaren vijftig een relatie had met Elburg. Ze was grafisch ontwerper en illustrator van talrijke boeken, waaronder Jan Elburgs Praatjes kijken. Ruting was succesvol, zozeer dat het voor haar makkelijker was om een voorschot bij De Bezige Bij te krijgen dan voor Elburg, zoals hij zelf vertelde in een smakelijke anekdote: ‘zij kon best een bankverwijzing van anderhalf honderd gulden meekrijgen’, die hij nodig had om zich fatsoenlijk te kleden voor de uitreiking van de Jan Campert-prijs.
Decorum met kunst- en vliegwerk, dat deed Elburg toch liever dan zich als sloddervos presenteren aan F. Bordewijk, die de laudatio hield en Elburg daarin, enigszins verrassend, met Jacob Cats vergeleek.
Jan G. Elburg
door Lotte Rutting (1910-1998)Dit portret van Jan Elburg werd geschilderd door Lotte Ruting, het tweede door haar gemaakte werk van haar toenmalige partner. Ditmaal concentreert ze zich op het gezicht, maar net als op het werk waar hij ten voeten uit is afgebeeld, is een zekere dubbelheid zichtbaar. Een realistische, lichte, milde kant – en aan de andere kant duisternis, een doffer oog, waarin het wringt.
Ook dat past bij het werk van Elburg. Het gedicht dat begint met het olijke ‘Ik neem mijn buik op en wandel’ neemt aan het slot een grimmige wending: ‘ik neem mijn hongerige maag en wandel’ wordt het, en de maatschappijkritiek die in veel van Elburgs werk doorklinkt, richt zich hier expliciet op misstanden over de hele wereld. ‘Luister toch wat ik zeggen wou: / in Florida schildert men negers zwart, / in Florida schilt men negers / en Spanje stinkt van het bloed.’ De woordkeus is achterhaald, maar de boodschap niet.
Elburgs beeldgebruik was meestal toch minder extreem en experimenteel dan dat van de dichters met wie hij in 1951 in de bundel Atonaal had gestaan. Ook hij wilde de taal wel op afwijkende manieren gebruiken, maar deed dat bij voorkeur met woordspel. Die lichte kant mocht er ook zijn.