Jan Hanlo
(1912-1969)Jan Hanlo is een van de merkwaardigste schrijvers van Nederland. Hij is ook eigenlijk meerdere schrijvers tegelijk. Experimenteel dichter en traditioneel dichter. Micro-essayist en autobiograaf. En bovendien een even goeie als onvermoeibare briefschrijver.
Jan Hanlo
door René Wong (1920-1974)Anders dan in zijn werk had Jan Hanlo de boel in zijn werkelijke leven veel minder op orde. Zijn huisje in Valkenburg was een puinhoop, zijn motor vaak stuk, en van een geordend persoonlijk leven was al helemaal geen sprake, waarover hij prachtig schreef in Zonder geluk valt niemand van het dak, over zijn mentale ineenstorting, en in brieven die postuum werden verzameld in Go to the Mosk, over zijn wanhopige liefde voor een Marokkaanse jongen.
De Limburgse schilder René Wong laat op zijn portret met name díe kant van Hanlo zien. Is het een blauw werkpak? Heeft hij net zijn motor gerepareerd? Want op de motor, dat is waar hij het meeste plezier had, zoals hij in 1963 aan J. Bernlef schreef: ‘Waarom zou ik zo graag motor rijden? Omdat men er praktisch voortdurend overtredingen bij kan begaan...? (straffeloos): over de witte streep rijden, 115 km/u als er borden staan van 15 km/u. Altijd minstens 90 als er staat 50? Pueriel genoegen.’
Pueriel, kinderlijk, het soort ‘genoegen’ waarnaar hij eigenlijk altijd op zoek was. Niet voor niets droeg hij al zijn werk op aan Mai, zijn moeder, over wie hij dit gedichtje schreef: ‘Hoor de merel (De lieve moeder) / Ja ik luister (Het lieve kind).’
Overigens is het op zijn geliefde motor dat Hanlo op 14 juni 1969 op een provinciale weg tussen Valkenburg en Maastricht zijn noodlot tegemoet reed. Als een tractor onverwacht links afslaat, weet Hanlo wel de botsing, maar niet de val te vermijden. Eenmaal in het ziekenhuis – de ambulance laat 20 minuten op zich wachten – lijkt het ongeluk niet fataal. Niettemin overlijdt de dichter een paar dagen later op 57-jarige leeftijd aan de gevolgen van zijn verwondingen.
Jan Hanlo
door Karin Eyck (1901-1996)In dit ongedateerde portret beeldde Karin Eyck Jan Hanlo af zoals hij misschien wel had willen zijn. Netjes, geordend, de haren goed gekamd maar verwondering rondom de lippen. Het is de Hanlo die we herkennen in zijn maniakale nauwkeurigheid, die de redacteuren van tijdschriften waarvoor hij schreef soms bijna tot waanzin dreef. Elk foutje in zijn bekendste gedicht ‘Oote’ was hem een gruwel, en altijd wilde hij liefst nóg een keer de drukproef zien.
Eyck portretteert hem geserreerd – zoals vaker bij haar kunstenaarsportretten. Ze werd geboren in Zweden als Karin Meyer, en kwam uiteindelijk in Limburg terecht met haar man Charles Eyck, ook schilder. Dit is de Hanlo van de mooie stukjes, die verzameld zijn in de bundel Moelmer: liefdevolle essays over jazz, kunst, vogels, vrienden. En de dichter van keurig rijmende regels, netjes in het gelid, als een laat negentiende-eeuwse dichter:
het spitse gras omzoomt d’ ovalen perken
mos begroent de grauwbegrinte paden
en in metselwerk en zerken
vult het allengs naam en naden
Hanlo speelde graag met taal, en vorm – maar kon verrassend poëtisch uit de hoek komen, waarbij je nooit helemaal zeker weet wat hij nu méént. Daar had hij wel iets over te zeggen, maar dat verhelderde niet werkelijk: ‘de inhoud neem ik in de kunst nooit ernstig, wel de vorm.’ Dus zijn er traditioneel rijmende gedichten, maar ook experimenten met klank, ritme, compositie, dialect, transcriptie en transformaties (letterverschuivingen). De instrumenten van Hanlo’s dichterschap waren de (dag)droom, de fantasie en voor alles: de taal.
In Memoriam Jan Hanlo
door Pim de Vroomen (1941)Van de drie portretten die het Literatuurmuseum van Jan Hanlo bezit, is het portret door Pim de Vroomen de minst realistische Hanlo. De schilder noemt zijn schilderij, gemaakt in het jaar dat de dichter overlijdt, ‘In Memoriam Jan Hanlo’. Suggereert dit ook dat hij terugkijkt op Hanlo’s werk? Omringd door wat envelopjes kunnen zijn, kijkt de dichter enigszins gesloten en wat bonkig van het doek. Dit is het portret van de experimenteel, de antiburgerlijke dichter die het gezag tartte.
Hanlo had in 1952 voor grote opschudding gezorgd met de publicatie van zijn klankgedicht ‘Oote’ in het tijdschrift Roeping. Eerste Kamerlid Willem Carel Wendelaar was geschokt toen hij ontdekte dat het gedicht, voor hem een ‘onaanvaardbare uiting van kunst’, in een gesubsidieerd tijdschrift was verschenen: ‘En nu vraag ik den heer Staatssecretaris: is het cultuurbevordering, dergelijke lectuur, als waarvan ik hier een staaltje gaf, te helpen financieren?’
‘Oote’ was overigens helemaal niet zo uitdagend bedoeld, het was een dadaïstisch woordspel, niet vrij van betekenis, maar gewoon een heel andere manier om het idee van klank en poëzie te benaderen dan bijvoorbeeld ‘De mus’, drie jaar daarvoor geschreven, dat bestaat uit regels waarin vooral ‘Tjielp tjielp’ staat. Nog wat extremer dus dan de Vijftigers, maar tot stand gekomen vanuit de waarneming – reden dat hij opgepikt zou worden door de Zestigers rondom Barbarber. Jan Hanlo: tijdloos dichter.