Zoeken

Jan van Walré

(1759-1837)

Deze vader van elf kinderen was tot 1782 boekhandelaar in Haarlem, maar na een grote erfenis stopte hij zijn zakelijke activiteiten en streefde hij zijn hobby’s na: de letterkunde en de voordrachtskunst. Hij schreef zowel ernstige als lichte poëzie, en ook ‘licht’ toneelwerk, waar muziek en zang bij te pas kwam.

De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Jan van Walré. Gemaakt door: onbekende  maker
Vervaardigd ongedateerd
Techniek Olieverf op paneel
Afmetingen 21 x 16,5 cm

Jan van Walré

door onbekende maker

Een ongedateerd portret door een onbekende maker. En eerlijk gezegd zal de geportretteerde Jan van Walré ook bij de meeste mensen geen belletje doen rinkelen…

Een paar eeuwen geleden was dat wel anders, in elk geval in zijn geboorte- en woonplaats Haarlem was hij een bekende naam. Hij was een van de leidende figuren van de rederijkerskamer De Wijngaardranken en grootmeester van satirisch dichtgenootschap Democriet. In 1785 richtte Van Walré een theatergezelschap op waarvoor hij tragedies schreef, zoals Diederik en Willem van Holland en Willem de Eerste, Prins van Oranje – dat een eeuw later nog werd opgevoerd. Ook schreef hij het ‘zangspel in 2 bedrijven’ getiteld Natuur en opvoeding of het Gansje. De dichter mocht ‘met regt onder de sieraden van den Nederduitschen zangberg geteld worden’, kon men in 1846 nog lezen in het Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters.

Kortom: in zijn tijd werd Van Walré gewaardeerd en zijn bundels Heidebloemen uit 1815 en 1816 waren veelgelezen. Daarbij bezingen zowel Nicolaas Beets als zijn vriend Willem Bilderdijk hem in een gedicht. In 1831 is het Van Walré die Bilderdijks grafsteen inwijdt ‘met allersierlijkste verzen’, zo memoreert vertaler Jan J.F. Wap in zijn gedicht aan Van Walré:

Ja, Walré, ’k mocht Uw klacht tot driewerf toe herhalen,
Tot driewerf diep geroerd by ’s grootsten Dichters asch;
Alleen Uw Dichtpenceel kon Bilderdijk ons malen,
Den Zanger beide en vriend, die Uwer waardig was.
Gy, Haarlems Bard, hebt d’eedlen keurzwaan van het Sparen,
Toen Hy verzuchtte en stierf, een hulde toegebracht,
Die méér dan ’t Grafgesteent’ Zijn naam ons zal bewaren,
En melden met Uw naam aan ’t verste nageslacht.