Willem Kloos
(1859-1938)Van de status van Willem Kloos als belangrijkste dichter van Nederland is tegenwoordig weinig meer over, maar hij staat nog wel te boek als de aanvoerder van de Tachtigers, de beweging die een revolutie in de Nederlandse literatuur ontketent. Hij bepleit een dichtkunst die niet langer ondergeschikt is aan maatschappelijke factoren als geloof of ideologie. Bij Kloos wordt de poëzie soms zelfs goddelijk, zoals ook blijkt uit de beginregel van zijn bekendste gedicht ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten’.
Willem Kloos
door K.H. de Raaf (1866-1957)Dit portret is gemaakt in 1938, het jaar waarin Willem Kloos overleed. Zijn roemrijkste periode, tussen 1885 en 1893, ligt dan al ver achter hem, zijn dichterschap is vervaagd. Zijn drankzucht en onevenwichtig, opvliegend gemoed hadden hem doen breken met zijn literaire vrienden van weleer; meerdere keren verbleef hij in psychiatrische inrichtingen. Tot zijn dood blijft Kloos teren op de roem die hij als jonge dichter en criticus had vergaard. Eigenlijk al uitgespeeld stond hij niettemin tussen 1914 en 1928 vijfmaal op de nominatielijst van de Nobelprijs voor literatuur.
Gedurende zijn leven werd Kloos verguisd en ook aanbeden. Een van zijn aanbidders is K.H. de Raaf, de schilder van dit portret en tevens Kloos’ eerste biograaf. In 1934 verscheen van deze literatuurhistoricus met gevestigde naam de dikke monografie Willem Kloos, de mensch, de dichter, de kriticus. Niet heel objectief, zo blijkt uit diverse recensies, zo zou Raaf dit werk hebben ondernomen ‘uit verheerlijkende vriendschap’. Volgens de gezaghebbende criticus Menno ter Braak is de biografie een ‘gelovige predikatie’ door een al te ijverige discipel, ‘één document van goedbedoelde, maar in een critisch geschrift misplaatste aanhankelijkheid jegens de godheid, de stralende zon, die door geen wolkje van geringschatting mag worden verduisterd’.
Kloos zelf lijkt de biografie wel te waarderen. Zo schrijft hij in 1934 in de 49ste jaargang van het door hem opgerichte De Nieuwe Gids een gedicht opgedragen aan De Raaf, ‘met wien ik thans reeds het derde deel eener eeuw goede vrienden ben’:
Zonder dat ’k ’t ooit U vroeg of ’t vóóraf hoopte, hebt Ge, als trouwe
Volger der Waarheid alles nagegaan van wat uit Kracht
Eens diepsten Zijn’s gerezen en gestuwd, ’k voor dit Geslacht
Bestreefd heb en bereikt.
Willem Kloos
door Antoon van Welie (1866-1957)Willem Kloos maakte allereerst naam met opzienbarende literatuurkritieken waarmee hij zowat de hele Nederlandse negentiende-eeuwse letterkunde verpletterde. In 1882 schreef de ‘dichtervorst’ van de Tachtigers de inleiding bij de nagelaten gedichten van Jacques Perk. ‘De poëzie is geen zachtoogige maagd’, maar een ‘vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem niet van ons laat, die ons bindt aan haar blik.’ Geen genegenheid, maar hartstocht, dronkenschap, gloed en verlangen. Het werd opgevat als een manifest voor literaire vernieuwing.
In 1885 begon Kloos met geestverwanten Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem Paap en Albert Verwey De Nieuwe Gids. Een verfrissende storm in de Nederlandse literatuur. Kloos publiceerde niet alleen kritieken, maar ook sonnetten in dit tijdschrift. Sonnetten waarin hij in de praktijk wil brengen wat hij predikt: ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. In 1894 verschijnt zijn debuutbundel Verzen, waarmee hij zich een blijvende plaats in de literatuurgeschiedenis wist te verwerven.
In 1919 leerden de internationaal bekende schilder Antoon van Welie en Kloos elkaar kennen. Ze sloten vriendschap en in 1934 maakte Van Welie dit idealiserende portret van de verheven dichter, een van de weinige portretten waarop een schrijver te midden van zijn schrijfparafernalia te zien is. De zee en de avondlucht verwijzen naar Kloos’ gedichten – naar het sonnet ‘Avond’: ‘… ziet / hoe langs mijn venster nog, met rasch gerucht, / Een enkele, al te late vogel vliedt’ en naar regels als ‘De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weerspiegeld ziet’.
Willem Kloos
door Antoon van Welie (1866-1957)Rond 1900 maakt Antoon van Welie internationaal furore als portretschilder van de elite. Hij vereeuwigt pausen en staatslieden, leden van de aristocratie en de beroemde actrice Sarah Bernhardt en danseres Isadora Duncan. In de tweede helft van zijn leven raakt hij in de vergetelheid.
In 1919 leert hij Willem Kloos kennen, wanneer hij diens vrouw, de schrijfster Jeanne Reyneke van Stuwe, portretteert. Ook Kloos is op dat moment allang niet meer de vooraanstaande en gezaghebbende dichter en criticus die hij voor de eeuwwisseling was.
Van Welie heeft Kloos meerdere malen geportretteerd, eerder bijvoorbeeld in 1929, toen Kloos zeventig werd. Volgens een artikel in Kloos’ tijdschrift De Nieuwe Gids moet Van Welie in de uren dat hij Kloos’ beeltenis schiep, ‘wel de aller-gelukkigste, de aller-doorschóúwendste en meest-voldragene momenten van zijn wijd-omvademend kunstenaarschap’ hebben beleefd. Het resultaat mag er zijn, volgens de schrijver, want in het schilderij ‘sidder-zweeft heel dat onnoembare, in-woord-onuitdrukbare, dat het opperste kenmerk is van ’s dichters schier onaardsche diep-innerlijke persoonlijkheid, waarvan – voor hem, die met zijn ziel te luisteren weet – heel zijn oeuvre doordrenkt is.’
Ook in 1934 wijdde Van Welie een schilderij aan Kloos, nu ter gelegenheid van diens 75ste verjaardag. Dit portret lijkt een voorstudie te zijn van dat olieverfschilderij. Van Welie voorziet het van het opschrift: ‘Aan mijn groote goeden vriend Willem Kloos’.
Schilder en dichter blijven bevriend tot Kloos’ dood in 1938 en in 1939 schrijft Van Welie in De Nieuwe Gids over de ‘onvergeetlijken Dichter-denker’: ‘Steeds ontroerde mij zijn prachtigen Homeruskop met de groote droeve kinderoogen. Dit te aanschouwen, was opzichzelf een heerlijk gedicht vol expressie van diepe menschelijkheid.’ Van Welie besluit zijn in memoriam met de woorden: ‘Niets kleins was er in dezen Grooten Nederlander.’
Lodewijk van Deyssel en Willem Kloos
door Hendrik Valk (1897-1986)Kunstenaar Hendrik Valk maakte dit dubbelportret naar een foto van Lodewijk van Deyssel en Willem Kloos die elkaar feliciteren met hun beider bevordering tot doctor honoris causa in de letteren en wijsbegeerte door de Universiteit van Amsterdam, 27 mei 1935.
Van Deyssel en Kloos kennen elkaar dan zo’n 50 jaar. In 1885 had Kloos met onder anderen Frederik van Eeden en Albert Verwey De Nieuwe Gids opgericht, waarin zij zich verzetten tegen de conservatieve houding van de tijd waarin ze leefden. Van Deyssel raakte al snel nauw betrokken bij deze kring van de zogenaamde Tachtigers; jonge ‘hemelbestormers’ die het l’art pour l’art (de kunst om de kunst) en het individualisme predikten. ‘Wij zijn de Revolutie in de Literatuur’, schreef Van Deyssel. De Nederlandse literatuur was in één klap in de moderne tijd gebracht.
Het idee van kunst om de kunst bleek echter niet te handhaven. De werkelijkheid vroeg om betrokkenheid, ook van kunstenaars, en veel van de Tachtigers wilden een meer op de maatschappij gerichte, sociale literatuur. Er waren vele conflicten binnen de redactie en Kloos kreeg met vrijwel iedereen ruzie. Even leek het erop dat De Nieuwe Gids zou verdwijnen, maar in 1895 weet Kloos zijn lijfblad nieuw leven in te blazen. Tot zijn dood blijft hij hoofdredacteur.
Hoewel Kloos en Van Deyssel beiden van mening waren dat socialisme en kunst niet samengingen, sloeg ook Van Deyssel een andere weg in. Met Verwey richtte hij het Tweemaandelijksch Tijdschrift op, dat later werd omgedoopt tot De Twintigste Eeuw. Dit blad werd echter in 1909 gefuseerd met De Nieuwe Gids. Als in 1935 de zogenaamde spreekbuis van de Tachtigers 50 jaar bestaat, krijgen Kloos en Van Deyssel, op dat moment de twee redacteuren van het blad, een eredoctoraat.