Inhoud
1960

Cider voor arme mensen

In de zomer van 1953 maken Hella S. Haasse, haar man en hun oudste dochtertje een reis naar Bretagne. Op de terugweg stranden ze in een gehucht in Noord-Frankrijk. Ze zetten er hun tent op, maar dan barst er een onweer los. Ze worden door dorpsbewoners binnen genood en drinken met hen namaak-cider, gemaakt van boombladeren – omdat appels te duur zijn – en ze overnachten in hun woning. De volgende ochtend helpen mannen uit het dorp met het repareren van de auto.

Haasse bewaart jarenlang, schrijft ze in Persoonsbewijs, een vergeeld papiertje, gekregen van de gastvrouw. In pasteus, moeizaam schrift staat er:

Feuilles de frene. 50 gr.

Baies de genievre. 25 gr.

100 gr. Sucre.

20gr. Levure de boulanger.

Het is het recept van cider voor arme mensen. Later zal ze het gehucht – ze heeft de naam Montigny sur l’Hallue genoteerd – vergeefs op een kaart zoeken. Het bestaat wel degelijk (Google Maps aarzelt geen seconde): een dorpje iets ten noordoosten van Amiens. Telkens als ze dat papiertje in handen houdt, schrijft ze, beseft ze dat ze iets moet doen met haar herinnering aan dat etmaal in 1953.

Dat ‘iets’ zal de kleine roman Cider voor arme mensen worden. Haasse laat haar hoofdpersonen Marta en Reinier met autopech stranden in dit Noord-Franse gehucht. Anders dan Jan en Hella zijn deze twee mensen niet met elkaar maar ieder met een ander getrouwd. Toch heeft Hella S. Haasse in deze niet-autobiografische roman ook haar eigen ervaringen in het huwelijk verwerkt. Het stroeve samengaan van man en vrouw en de verkeerde verwachtingen die zij van elkaar hebben, is een belangrijk thema in al haar autobiografische boeken.

Marta en Reinier hebben een verhouding, maar het is geen zorgeloze buitenechtelijke affaire. Ze zijn zeer verschillend, Reinier een carrière-man die met vrouw en kinderen in een villa woont, en Marta een intellectueel – ‘bij hem vergeleken ben ik een zigeunerin’ – die getrouwd is met Paul, een ordelijke wetenschapper die weinig gepassioneerd is en haar eigenlijk niet nodig lijkt te hebben:

Troebel, chaos, dat zijn begrippen die Paul niet kent. Hij weet niet wat het is om in verwarring en tegenstrijdigheden te leven, om je eenzaam te voelen. Ik heb altijd verlangd naar helderheid en evenwicht, daarom hield ik van hem. Ik heb hem de waarheid niet durven zeggen, ik was bang hem te verliezen, bang voor die pijn, alsof ik een stuk uit mezelf moest scheuren, en bang voor zijn oordeel over mij, omdat ik weet dat het zal zijn alsof er nooit iets tussen ons heeft bestaan, zodra hij dit hoort (…).

Ik vond hem zo schóón, zo redelijk. Van het begin af aan heb ik willen zijn zoals ik dacht – en hoopte – dat hij mij zag. (…)

Terughoudend en langzaam was Paul ook in de liefde. In Marta kolkten onderstromen, verschenen en verdwenen impulsen waar hij niets van merkte en die hij, als er hem iets van opviel, niet begreep. Paul scheen zich altijd maar gedeeltelijk te geven, Marta hunkerde naar vervulling en volledigheid.

Ook in de roman woedt er een ‘zuiverend onweer’. Marta en Reinier worden letterlijk gedwongen om stil te staan, om hun geweten te onderzoeken. Ze realiseren zich wat ze bij elkaar zoeken; beiden vluchten voor een huwelijk dat niet genoeg bevrediging biedt. Maar deze verhouding is de oplossing niet: ze houden niet echt van elkaar, hun samenzijn is een surrogaat. Ze zullen beiden terug moeten gaan naar hun eigen partner om de problemen op te lossen.