In 1947 werd Hella S. Haasse door de CPNB uitgenodigd om deel te nemen aan een prozawedstrijd. Het winnende boek onder de anonieme inzendingen zou worden uitgebracht als Boekenweekgeschenk 1948. En zo gebeurde. Hella Haasse schreef een op haar jeugdherinneringen geënte novelle en won. Oeroeg zou haar debuut worden. Debuteren én meteen het Boekenweekgeschenk schrijven, dat beloofde veel. De kleine roman werd haar ‘everseller’: generaties scholieren zetten het op hun literatuurlijst.
Oeroeg is het verhaal van de vriendschap tussen twee jongens, de Nederlandse zoon van de administrateur van een theeonderneming op Java en een Javaanse jongen, Oeroeg, zoon van een van de bedienden van het Nederlandse gezin. Ze groeien samen op, in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, en zijn onafscheidelijk. Tot de onvermijdelijke verwijdering volgt. Oeroeg sluit zich aan bij de Indonesische bevrijdingsbeweging, voortaan zijn Nederlanders de vijand.
De inmiddels volwassen ik-figuur begint het boek met de gedenkwaardige zin ‘Oeroeg was mijn vriend.’
Als ik terugdenk aan mijn kindertijd en mijn jongensjaren, verschijnt zonder uitzondering het beeld van Oeroeg in mij, als was mijn herinnering gelijk aan een van die toverplaatjes, die we vroeger plachten te kopen, drie voor een dubbeltje: geelachtig glanzende stukjes met lijm bestreken papier, waarover men met een potlood krassen moest, totdat de verborgen voorstelling aan het daglicht kwam. Zó komt ook Oeroeg tot me terug, wanneer ik me verdiep in het verleden.
De jongens hebben ingrijpende gebeurtenissen samen meegemaakt, zoals de verdrinkingsdood van Oeroegs vader in het meer van Telaga Hideung (in werkelijkheid heet het meer Telaga Warna). In de dramatische slotscène staan de ik-verteller en een gewapende jonge man die Oeroeg zou kunnen zijn, zwijgend tegenover elkaar. ‘Ga weg. Je hebt hier niets te maken,’ bijt Oeroeg de ander toe.
De ik-verteller moet zich ‘rekenschap geven’ van deze teloorgegane vriendschap: ‘Misschien prikkelt mij zijn onherroepelijk, onbegrijpelijk anders-zijn, dat geheim van geest en bloed, dat voor kind en knaap nog geen problemen opwierp, maar nu des te kwellender schijnt.’ Hij weet dat hij Oeroeg nooit meer zal ontmoeten. ‘Ik kende hem zoals ik Telaga Hideung kende – een spiegelende oppervlakte. De diepte peilde ik nooit. Is het te laat? Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond vanwaar ik niet verplant wil zijn? De tijd zal het leren.’
Oeroeg, de novelle waarin de dertigjarige Hella S. Haasse het gemis van het land van haar jeugd verwerkte, is wel ‘naïef’ genoemd. Van de diepe kloof die bestond tussen de ‘inlanders’ en de Nederlandse kolonisator zou zij in 1948 nog weinig begrepen hebben, ook al heeft zij wél oog voor de positie van Oeroeg. Later besefte zij ten volle de kloof die haar scheidde van haar niet meer bestaande geboorteland en zijn bewoners. In 2003 scheef zij Sleuteloog, haar laatste roman, waarin zij deze kloof, en de eerdere naïviteit van haar vrouwelijke hoofdpersoon, pijnlijk scherp analyseert. Ook hier draait alles om een stukgelopen vriendschap. De twee romans, de eerste en de laatste, zijn elkaars spiegelbeeld.