De belangrijkste personages

In de avonturen van heer Bommel en Tom Poes komt een aantal personages voor dat regelmatig optreedt. De meeste van hen zijn inwoners van het stadje Rommeldam. Opvallend is dat vrijwel al die personages dieren zijn. Althans, op de tekeningen: in de tekst wordt vrijwel nooit aan hun dier-zijn gerefereerd. Ze gedragen zich als mensen, en gaan meestal ook als mensen gekleed. 

In het eerste verhaal, niet voor niets de ‘Avonturen van Tom Poes’ getiteld, doet Tom Poes zijn intrede, een witte kat met een wollige vacht. 



Tom Poes en heer Bommel

Uiterlijke geslachtskenmerken vertoont hij niet. Hij is niet bang uitgevallen, maar stort zich ook niet roekeloos in het gevaar. Hij is kleiner dan heer Bommel, een dikke beer met een geruite jas die in het derde verhaal (‘Tom Poes in de tovertuin’, 1941) voor het eerst zijn opwachting maakt. Vanaf dat moment vormt dit tweetal het hoofdduo van de verhalen. Hoewel hun karakters zich dan nog verder moeten uitkristalliseren, ligt hun verhouding tot elkaar deels al vast: Tom Poes is slim en berekenend, heer Bommel is tamelijk dom en impulsief. Keer op keer werkt hij zich in de nesten, waar zijn ‘jonge vriend’ hem telkens weer uit moet halen. Tom Poes waarschuwt hem regelmatig voor gevaren, maar heer Bommel ziet die niet, of wil ze niet zien. De tegenstelling tussen deze twee hoofdpersonen – gevoel versus rede – is een belangrijk element in de verhalen. Het is een succesformule die direct aanslaat.

Heer Bommel, voluit Olivier B. Bommel, komt aanvankelijk over als een Amerikaanse parvenu. In de loop der jaren ontwikkelt hij zich tot een Heer van Stand, eigenaar van het ‘voorvaderlijk’ slot Bommelstein. Hij beschikt over een onuitputtelijke hoeveelheid financiële middelen. Een van zijn favoriete uitspraken is dan ook: ‘Geld speelt geen rol’.

‘Ik begrijp niet dat u zo rustig kan zijn, terwijl er zoveel rare dingen om u heen gebeuren’, zei Tom Poes.

‘Ik rustig?’ riep heer Ollie uit. ‘Je moest eens weten. Ik zit vol gedachten en gevoelens, zodat ik niets kan doen. Waar ga je nu trouwens weer naar toe?’

‘Naar de stad’
, zei Tom Poes. ‘Ik heb ook allerlei gedachten; daarom ga ik iets doen.’

‘Die jeugd, die jeugd’, mompelde heer Ollie, hem nakijkend. ‘Ik bedoel: wat zou de jonge vriend eigenlijk bedoelen?'
 



Hocus P. Pas

In ‘Tom Poes in de tovertuin’ (1941) treedt ook Hocus P. Pas op. Hij is eerst een gewone tovenaar, maar ontwikkelt zich in de loop van de geschiedenis tot ‘magister in de zwarte kunsten’, een vertegenwoordiger van het kwaad. Hocus Pas is naast de kunstschilder Terpen Tijn en professor Prlwytzkofski een van de drie vaste personages die geen dier maar een mens zijn.

 

Dit is het’, sprak hij ten slotte en hij richtte zich krakend op. ‘Bij Iod; dit is het. Als de zon zijn laagste punt heeft bereikt en de ster van Zazel hoog aan de hemel staat, zal ik hier krachten vinden. De krachten die de Ouden op deze plek begraven hebben. Die zullen een nieuwe Hocus Pas van mij, arme, oude man, maken. De wereld zal aan mijn voeten liggen. Hèhèhè! Schaduw en padden op het pad van de wereld.

 



Bulle Bas

In ‘De geheimzinnige roverhoofdman’, het vierde verhaal, maakt commissaris Bulle Bas, een hond, voor het eerst zijn opwachting. Hij is een man van gezag, althans wil dat zijn, is opvliegend van aard en staat altijd klaar met zijn opschrijfboekje om een bekeuring uit te schrijven. Samen met zijn assistent brigadier Snuf, eveneens een hond, waakt hij over het welzijn van de burgers van Rommeldam.

 

‘Zo’, sprak de politiechef zwaar. ‘Dit keer ben je erbij, Bommel! De nieuwe verkeersverordening is duidelijk. De Ommobiel is nog niet in de handel, en dus mag je er nog niet in rijden. Wat is je naam? Ik ga je opschrijven.’

 



Wal Rus

In ‘Tom Poes en het verdwijneiland’ (1941) komen achtereenvolgens kapitein Wal Rus en professor Sickbock in beeld. Wal Rus is de gezagvoerder van het vrachtschip Albatros. Hij zou zijn gemodelleerd naar Marten Toonder senior. Hij heeft het niet begrepen op mensen van de wal, die hij ‘overgehaalde landrotten’ noemt. Wal Rus is overigens een man van weinig woorden die bij voorkeur zijn vuisten laat spreken.

 

‘Hier aan boord wordt niemand boos dan ik!’ riep de gezagvoerder rood. ‘Ga van mijn planken af, of ik maak garnalenpuree van je!’

 

 

 

 

 

Professor Sickbock

 

Prof. Sickbock is uit heel ander hout gesneden. Hij is een wetenschapper met een kwaadaardige inborst. Het is niet duidelijk of hij een natuur- of scheikundige is, mogelijk is hij in beide vakgebieden bekwaam. Zijn op twijfelachtige gronden uitgevoerde experimenten leiden vaak tot ernstige verstoringen van de natuurlijke en maatschappelijke orde.

 

‘Ei, ei!’ mompelde Sickbock. ‘Ik weet niet wie deze AWS is, maar het voorstel is niet onaantrekkelijk. Weliswaar doorkruist het mijn afspraak met Bommel; maar komaan! In de wetenschap kan fatsoen geen rol spelen.’

 



Joost

Joost, gedurende meer dan veertig jaar de ‘(honds)trouwe bediende’ van heer Bommel, treedt in dienst in ‘Tom Poes en de zieke hertog’ (1942). Ter afsluiting van menig verhaal bereidt hij een (zoals heer Bommel dat noemt) ‘eenvoudige doch voedzame maaltijd’.

Hij beheert de wijnkelder, en als zijn baas niet thuis is, mag hij daar graag een goede fles voor eigen gebruik uit halen en deze vervolgens vullen met goedkope ‘Algorijnse foezel’ – zijn werkgever merkt het verschil toch niet. In de latere verhalen neemt hij, als alles hem te veel wordt, meerdere malen ontslag, maar uiteindelijk keert hij toch steeds met hangende pootjes terug.

 

‘Het is zeer betreurenswaardig’, sprak hij. ‘Ik had beter een café à la Thermos mee kunnen nemen. De tarte glacée valt nu zo kil op de koude kip, met uw welnemen. En eigenlijk is het weer te schraal om in het gras te zitten met uw teer gestel, heer Olivier.’

 



Wammes Waggel

De vleesgeworden domheid Wammes Waggel, een gans, verschijnt in ‘Tom Poes en het monster-ei’ (1942). Hij blinkt uit in logisch inconsequente redeneringen en heeft een opgewekt humeur, ook als het hem even tegenzit. Hij is een kei in het opzetten van onzinnige handeltjes, zoals het verkopen van erwtensoep en warme worstjes in de woestijn.

Nu verscheen er een nieuwe figuur ten tonele. Het was Wammes Waggel, die een walmend wagentje achter zich aan door het dorre zand trok. De eenvoudige ondernemer dreef een handel in erwtensoep en warme worstjes, maar zijn zaken gingen slecht, omdat er in deze omgeving weinig klanten waren. Daarom was de piramide een verrassing voor hem.

‘Kijk, een huisje!’ riep hij uit. ‘En daar is de deur. Ik zal eens aanbellen, dan kopen ze misschien wel wat.’

Zo sprekende parkeerde hij zijn voertuig en trad op de ingang toe. Nu ontwaarde hij echter het schilderij en nieuwsgierig boog hij zich eroverheen, zonder te merken dat er achter hem een paar verongelukte luchtreizigers naderden.

‘Hihihi! Wat enig!’ prevelde Wammes. ‘Een doolhof!’ […]
‘Hallo, luitjes’
, riep de handelaar, zich omdraaiend. ‘Kijk eens wat ik hier gevonden heb! Een doolhoftekening! Zou dit de ingang zijn? Gaan jullie mee naar binnen? Dan kunnen we pret hebben!’

 



Bul Super

Bul Super en zijn kruiperige maatje Hiep Hieper, twee ‘aan lagerwal geraakte zakenlieden’, maken voor het eerst hun opwachting in ‘Tom Poes en de Superfilm-onderneming’ (1944). Met uitzondering van moord maken deze hondachtige figuren zich aan alle vormen van crimineel gedrag schuldig: inbraak, diefstal, ontvoering, afpersing, oplichting etc. Ze worden dan ook geregeld in hechtenis genomen, maar ontspringen telkens de dans. Veel wijzer worden ze echter niet van hun dubieuze zaakjes.

 

‘Recht’, hernam hij na een korte pauze, ‘is iets kroms dat verbogen is. En daar heb ik verstand van, als zakenman zijnde.’

 



Terpen Tijn

In ‘Tom Poes en de meester-schilder’ (1944) verschijnt de kunstschilder Terpen Tijn ten tonele.
Voor hem zou de Haagse beeldend kunstenaar en meestervervalser Johan Diekman model hebben gestaan. Onder de naam Eterman komt Diekman voor in de autobiografie van Marten Toonder. Hij heeft een soortgelijk bijzonder taalgebruik als Terpen Tijn: ‘Maar dat is toch evident [...]. Momenteel verstarren de vibraties; het vleeslichaam overheerst de etherische krachten. Ik voelde de noodzaak fijnere trillingen te zoeken dan de steen kan geven, om mijn astrale ik niet de prooi van de catastrofische invloeden te laten worden.’

 

‘Zo gaat het met de kunst’, sprak hij grimmig. ‘Altijd worden de fijne trillingen door vleeslichamen verstoord. Ik had net de vibratie op het doekje geborsteld en nu steekt er een bolle kop door de... eh dinges!’

 



Markies de Canteclaer

De haan markies De Canteclaer – de naam is ontleend aan Van den vos Reynaerde – is sedert ‘Tom Poes en de watergeest’ (1947) de adellijke buurman van heer Bommel. 
Zijn titel wijst op een Franse afkomst, al lijkt zijn gebruik van Franse woorden (‘Parbleu!’, ‘Fi donc’) vooral een manier om zich boven ‘het grauw’ te verheffen. Hij heeft een fijnbesnaarde natuur en schrijft gedichten. In de bundels Hanezang (1987) en Vleugeljaren (1989) heeft Marten Toonder een keuze uit zijn werk gepubliceerd. Van heer Bommel heeft hij geen hoge dunk, en hij laat niet na hem er telkens op te wijzen dat ‘deze eh… Bommel’ niet tot zijn stand behoort.

De wandelaar die hen inhaalde, was de markies De Canteclaer.

‘Wat schort eraan, amice?’ vroeg deze. ‘Ge ziet er bewolkt uit. Kwam uw spel patience niet uit?’
‘Hmpf’, zei heer Ollie. ‘Patience! Bah! Lieden van onze stand hebben het niet gemakkelijk. “Een lui leventje”, zegt men! Alsof werken het enige is! Men moest eens weten, hoe druk wij het hebben met mooie gedachten en het in stand houden van de beschaving. Zegt u nu zelf!’

De edelman hief zijn face-à-main en bekeek de spreker koeltjes. 

‘Fi donc!’ prevelde hij afkeurend. ‘Spreek voor u zelf, Bommel! Mijn leven is geheel gevuld met nuttig werk. Het nalopen van mijn pachters en mijn commissariaten eist al mijn tijd op. Praat me niet over uw drukte, amice. Dat ontstemt mij!’ 

 



Burgemeester Dickerdack

Ook een andere notabele wordt in ‘Tom Poes en de watergeest’ geïntroduceerd: burgemeester Dickerdack. Deze magistraat, een nijlpaard, waakt over de belangen van de burgers van Rommeldam, maar verliest nooit zijn eigenbelang uit het oog. Het lijkt zonneklaar dat Marten Toonder zijn naam rechtstreeks heeft ontleend aan het verhaal ‘De schippersknecht’ uit de Camera Obscura van Hildebrand waarin een ‘burgemeester Dikkerdak’ figureert. Op vragen hierover heeft Toonder echter nooit een antwoord willen geven.

 

‘U bent een weinig... eh... prematuur, heren’, zei de magistraat. ‘Ik zal het rapport in studie nemen, en het nauwlettend eh... reflecteren, zodat ik me op de inhoud kan bezinnen en de hangende kwesties afwegen, met het oog op een sluitende conclusie, die de zaken in het juiste daglicht stelt. Ik begrijp dat u gepresseerd bent, maar u kunt ervan verzekerd zijn, dat ik er de nodige celeriteit aan zal geven.’

 

 

Professor Prlwytzkofski 

In ‘Tom Poes en het monster van Loch Ness’ (1947-1948) treedt professor Prlwytzkofski voor het eerst op. Zijn spraak is doorspekt met (pseudo)germanismen. Gezien zijn achternaam lijkt hij geboren te zijn in het grensgebied van Duitsland en Polen. In zekere zin is hij de tegenpool van de kille geleerde professor Sickbock. Samen met zijn ietwat rebelse assistent Alexander Pieps runt hij als ‘gemeentefenomenoloog’ het stadslaboratorium. De professor heeft een licht ontvlambare aard en kan in een onberedeneerbare woede uitbarsten.

 

‘Valedil?’ herhaalde professor Prlwytzkofski verbaasd. Hij dacht een poosje ernstig na, en vervolgde toen: ‘Praw! Wat hier der lucht vervuilert is gewoonlijker koolmonoxyde, en van valedil heb ik niemaals gehoord. Maar alle talen zijn mij ener potz natz. Zij zijn ja zonder uitname onwetenschappelijk. Der goede dag.’

 

 

 

 

 

Argus 
 

In hetzelfde verhaal maken we ook kennis met de journalist Argus, die werkt voor de Rommelbode (in andere verhalen ook wel de Rommeldamse Courant). Ofschoon hij niet onsympathiek is, wordt hij getekend als een rat. Hij heeft altijd een opschrijfboekje bij zich waarin hij aantekeningen maakt voor ‘een leuk cursiefje’ of een sensatiestuk met ronkende koppen. Zijn hoofdredacteur is zwaargewicht O. Fanth Mzn., tevens voorzitter van de herensociëteit de Kleine Club, maar die ontmoeten we pas voor het eerst in ‘Heer Bommel en de trullenhoedster’ (1966).

 

‘De burgemeester heeft gisteravond voor de tv verklaard dat er niets aan de hand was en daarom kom ik nu eens kijken. Want dan deugt er iets niet, dacht ik.’

 



Kwetal en Pee Pastinakel

De dwerg Kwetal, de breinbaas, die in het gelijknamige verhaal uit 1949-1950 zijn opwachting maakt, kan beschouwd worden als het eerste met enige regelmaat terugkerende personage dat is bedacht nadat de verhalen meer waren bestemd voor volwassenen dan voor kinderen. Net als Pee Pastinakel is hij lid van het Kleine Volkje. Kwetal heeft een diepe eerbied voor heer Bommel aan wie hij een ‘groot denkraam’ toeschrijft.

Pee Pastinakel was druk bezig om sprokkels te krenten voordat het winter werd. In die bezigheid werd hij gestoord door Kwetal, die hem dravend naderde.

‘Wat een noppig natschutsel heb je daar’, zei hij bewonderend.
‘Een paar aplu’, verbeterde de ander. ‘Het is van Bommel. Die heeft een groot denkraam, maar toch is hij droef en sloerig. En weet je waarom? Omdat er geen waarheid in dit druksel staat.’ Hij gaf de almanak aan Pee, die er oplettend aan snoof.
‘Er zit geen sprit in’, verklaarde deze. ‘Hoe kan dat? Ik ruik toch zwart op wit, en dat is altijd waar.’
‘Het is gemaakt door een lieger’
, legde Kwetal uit.

 



Dorknoper

Marten Toonder heeft zijn afkeer van fiscale en andere regelgeving van overheidswege samengebald in het personage Dorknoper, ‘ambtenaar eerste klasse’ van de gemeente Rommeldam. Deze hamsterachtige figuur treedt voor het eerst op in ‘Heer Bommel en de Partij van de Blijheid’ (1951). Hij past ambtelijke voorschriften en wetsartikelen rigide toe, waarmee hij in verschillende verhalen in belangrijke mate bijdraagt aan een goede afloop.

‘Is het niet een beetje koud voor een picknick?’ vroeg Tom Poes, toen hij hem genaderd was.

‘Dit is geen picknick’, sprak de ambtenaar onderwijzend. ‘Het is vier uur, en dus tijd voor de theepauze, volgens artikel 8 van het huishoudelijk reglement voor ambtenaren.’

 



Drs. Zielknijper

Ook de zachte sector heeft vanaf 1952, toen het verhaal ‘Tom Poes en de partenspeler’ verscheen, een vertegenwoordiger in de Bommelverhalen en wel in de persoon van drs. Zielknijper (een lama), psycholoog, pedagoog en agoog. Hij loopt over van begrip voor zijn cliënt – niet zelden heer Bommel – die hij met zijn zalvende taalgebruik en uitgestreken gezicht voor zich probeert in te nemen. Als dat niet lukt, schuwt hij drastische maatregelen niet, zoals het platspuiten van de patiënt.

 

‘Zijn zoon is een typische pubescent met gewelddadige neigingen, die voortspruiten uit vaderbindingen en haatgevoelens. Ik zie dat zo dikwijls in mijn praktijk.’

 



Kruidenier Grootgrut

Kruidenier Grootgrut heeft de gedaante van een ram en maakt zijn entree in ‘Heer Bommel en zijn iksel’ (1953). Zijn winkel is in Rommeldam, maar hij rijdt ook met een wagen met ‘comestibles en fijnere kruidenierswaren’ langs de huizen, en verzuimt daarbij nooit zijn ‘overheerlijke grutsprits’ aan te prijzen. Heer Bommel is een goede klant omdat die niet op een dubbeltje hoeft te kijken. Joost doet de bestellingen en zorgt ervoor dat de voorraad levensmiddelen op peil blijft,  maar in het bijzonder dat de wijnkelder niet leegraakt.

 

‘Ik ben een hardwerkende middenstander’, sprak de heer Grootgrut. ‘En soms schiet het me in de keel als ik iemand meemaak die nog nooit iets nuttigs gedaan heeft, al is hij mijn beste klant. Het is misschien zonde dat ik het zeggen moet, maar de volgende keer weet ik wie ik ga stemmen.’

 



Annemarie Doddel

Ofschoon heer Bommel in het verhaal ‘Heer Bommel en de betoverde prinses’ (1949) heel even verloofd is met de dominante Berta, prinses van Barre, en in ‘Tom Poes en de doffe Doffer’ (1954) liefdesgedichten schrijft voor Héloïse van Barneveldt, het nichtje van de markies, is zijn buurvrouw Annemarie Doddel, door hem liefkozend Doddeltje genoemd, zijn grote liefde. Zij komt pas betrekkelijk laat in beeld, namelijk in 1958 in het verhaal ‘Tom Poes en de kiekvogel’, en is trouwens de enige dame in het gezelschap van vaste personages. Op de oudste tekeningen ziet ze eruit als een schattig hondje, later begint ze steeds meer op Tom Poes te lijken en uiteindelijk vertoont haar gezicht enige gelijkenis met dat van Toonders vrouw Phiny Dick. Het duurt tot het allerlaatste verhaal, ‘Heer Bommel en het einde van eindeloos’ (1985-1986), voordat zij elkaar het ja-woord geven.

Nu zat hij er met een tevreden gelaat bij de kachel zijn pijp te roken en liet zich de thee goed smaken.

‘Het is hier gezellig’, sprak hij tevreden.
‘We hebben het toch maar goed, mevrouw!’
‘Mallerd!’ zei de buurvrouw. ‘Zeg maar Doddeltje, hoor!’ ‘
Doddeltje’
, hernam heer Ollie.

 

Personages
Als je begrijpt wat ik bedoel - Hm
Tom Poes en heer Bommel
Als je begrijpt wat ik bedoel - Hm
Kruidenier Grootgrut
Overheerlijke grutsprits
Dorknoper
Wij ambtenaren zijn de kwaadsten niet
Wal Rus
Overgehaalde landrotten
Professor Sickbock
Ei, ei!
Bul Super
Zaken zijn zaken
Joost
Met uw welnemen
Hocus P. Pas
Bij Zazel en Iod!
Wammes Waggel
Hihihi, wat enigjes!
Burgemeester Dickerdack
Wet is wet. Maar men moet op de mazen letten...
Terpen Tijn
Eh... dinges
Professor Prlwytzkofski
Praw! Der hemeldonderweder!
Argus
Een leuk cursiefje
Drs. Zielknijper
Ik zie dat dikwijls in mijn praktijk
Annemarie Doddel
Ach mallerd!
Bulle Bas
Ik ga je bekeuren, Bommel. Wat is je naam?
Kwetal en Pee Pastinakel
Alles gaat naar de verturving
Markies De Canteclaer
Parbleu!