De vroege verhalen over heer Bommel en Tom Poes hebben doorgaans een sprookjesachtig karakter. Ze waren bestemd voor kinderen en spelen zich af in een fantasiewereld. Over wat er in de grote boze buitenwereld gebeurde, werd met geen woord gerept. En dat was in oorlogstijd misschien maar goed ook: voor veel lezers was de Tom Poes-strip nog een van de weinige onderdelen van de krant die nog enige ontspanning boden. Ook voor Toonder was het maken van de strip een manier om de rauwe werkelijkheid te ontvluchten.
Toch bevatte het allereerste verhaal ‘Avonturen van Tom Poes’ (1941) volgens Toonder een subtiele verwijzing naar de Duitse bezetter. De reuzen die de dwerg Pikkin in dit verhaal uit laarzen laat groeien, zijn geënt op een uitspraak van zijn eigen vader van enkele jaren voor de oorlog. Die was in Hamburg geweest en had gezegd: ‘Als je nu in Duitsland laarzen in de grond plant, komen er soldaten uit.’ Tegenover Pikkins plunderende laarzenreuzen plaatst Toonder goedaardige reuzen die Tom Poes nota bene uit klompen laat groeien – Hollandser kan niet, moet de goede verstaander hebben gedacht. Maar in principe bleven heer Bommel en Tom Poes in de begintijd ver verwijderd van de politiek en het wereldgebeuren.
Heer Bommel en de kneep van Knipmenis
In deze periode vlak na de oorlog reageerde Toonder in sommige verhalen min of meer direct op de actualiteit. Dit deed hij bijvoorbeeld ook in ‘Heer Bommel en de kneep van Knipmenis’ (1951) via de figuur Lieven Knipmenis, een bebrild mannetje dat zich opwerpt als rentmeester van heer Bommel.
In tegenstelling tot de meeste andere Bommelpersonages wordt hij niet afgebeeld als een dier maar als een mens. Iedere toenmalige krantenlezer zal in hem Pieter Lieftinck hebben herkend, die van 1945 tot 1952 minister van Financiën was en tot taak had om de financiële situatie van het naoorlogse Nederland weer op orde te brengen. Om heer Bommels kostbaarheden tegen boeven te verdedigen, verkoopt Knipmenis diezelfde kostbaarheden om van Bommelstein een ommuurde vesting te laten maken en een leger in te huren. Het verhaal lijkt zo commentaar te leveren op een discussie over de kosten van Defensie, die rond 1950 speelde.
‘Ik ben gekomen om u te helpen, waarde heer. En als bewijs daarvan kan ik u mededelen, dat ik uit uw papieren ontdekt heb, dat u al meer dan twaalf jaren bankroet bent. Uw gehele bestaan berust op een fout in uw administratie. Daar zit ’m de kneep. Maar daarom niet getreurd – ik zal u helpen. Ik zal u wel door deze zware tijden heen loodsen.’
Deze parodiëring werd overigens niet op prijs gesteld door de adjunct-hoofdredacteur van de NRC, A. Stempels. De Bommelstrip moest ‘een politiekloze plek’ blijven in zijn krant, zo schreef hij Toonder toen het verhaal een week of twee liep. Hij ‘censureerde’ zelfs een uitspraak van Knipmenis. Deze zei in aflevering 1387: ‘Maar als u er genoeg van hebt, verdwijn ik meteen. Dan ga ik net zo lief naar Amerika’. Lieftinck had gedreigd om naar Amerika te gaan als het budget van het ministerie van Oorlog niet werd verhoogd. Stempels maakte ervan: ‘Dan moet u het zelf maar weten.’
Soms corrigeerde Toonder ook zichzelf. Bijvoorbeeld op het moment dat het oorspronkelijke krantenverhaal voor het eerst in boekvorm verscheen. In het verhaal ‘Tom Poes en de wenswerkster’ (1953) laat hij Bul Super tegen heer Bommel, die achter een tafel met geld zit, zeggen: ‘Wat is er gebeurd? Heb je een uitkering van Drees gehad?’ In latere boekuitgaven is deze opmerking geschrapt.
Toen Toonder in de jaren tachtig, negentig terugkeek op zijn werk, oordeelde hij dat politiek-getinte verhalen zoals ‘De kneep van Knipmenis’ niet zijn beste waren: ze waren gedateerd. Hij was meer te spreken over de verhalen met tijdloze thema’s.
Dat was vlak na de oorlog, ik had toen nog niet zo in de gaten waar ik mee bezig was en ik nam mijzelf niet serieus. Ik dacht dat het actueel moest zijn, dat dat voor een krant aardig was. Later werden die verhalen algemeen menselijker. Ik geloof dat de mens niet veel verandert, en dat hij door de eeuwen heen zijn gedragingen herhaalt.
— uit een interview met Rob Schouten in Trouw, 8 september 1988
Vanaf het einde van de jaren vijftig gaan zijn verhalen inderdaad steeds meer om algemeen-maatschappelijke en menselijke thema’s draaien. Men kan Toonder omschrijven als een satiricus: hij houdt de lezers een spiegel voor. Weliswaar op een mild-ironische manier, en bovendien wilde hij zijn verhalen geen moraal meegeven. ‘De Bommelverhalen zijn waarnemend. Ze weerspiegelen de wereld zoals ik die beleef. Maar een oordeel geven ze niet.’
Niettemin schemert er in veel verhalen een duidelijke mening over allerlei zaken door. Zo geeft Toonder blijk van een onmiskenbare aversie tegen volksmennerij, menigtevorming en massahysterie. Daarnaast toont hij de keerzijde van zaken als ontwikkelingshulp en xenofobie, en laat onderwerpen als voedselproblemen, overbevolking, generatieconflicten en populisme aan bod komen.
Niet alleen via de verhaalthema’s houdt Toonder ons een spiegel voor, maar ook via de vaste personages. Zo wordt in de ambtenaar Dorknoper de doorgeschoten bureaucratie geportretteerd, in burgemeester Dickerdack de niet altijd onkreukbare bestuurders en in doctorandus Zielknijper de vooringenomen psychiatrie.
In 1963 doen in ‘Heer Bommel en de bovenbazen’ de gelijknamige grootindustriëlen hun intrede. Hun president-commissaris is driftkikker Amos W. Steinhacker (voor zijn collega’s kortweg AWS) en secretaris-generaal is Steenbreek. Ze zullen nog regelmatig terugkomen in Toonders oeuvre. Via hen worden het kapitalisme en de zakenwereld op de korrel genomen. Bijvoorbeeld in ‘Tom Poes en de slijtmijt’ (1970):
Welvaart brengt niet altijd geluk en hoe hoger men komt, hoe zwaarder de last van de welvaart zich doet voelen. Het ergst zijn degenen getroffen, die ervoor verantwoordelijk zijn: de grootondernemers, die men ook wel de Bovenbazen of de Bovenste Tien noemt. Ze hebben zich teruggetrokken in de Gouden Bergen en leiden daar een kommervol bestaan dat overschaduwd wordt door reusachtige zorgen en maagkwalen. Hierboven ziet men bijvoorbeeld de magnaat Amos W. Steinhacker broedend in zijn sfeervolle woning zitten. Op het moment dat dit verhaal aanvangt, is hij op een dieet van pap en geprakte worteltjes, terwijl hij de olie en driekwart van de bouwstoffen beheert.
‘Ik zie het niet meer’, sprak hij tot zijn gast, de ijzerkeizer Nahum Grind.
‘We staan voor een crisis. Er wordt niet genoeg versleten. Ik zit met een gigantisch cementoverschot en mijn aandelen kelderen.’
De bovenbazen
De bovenbazen komen nogal eens in botsing met heer Bommel, die dan wel rijk is maar voor wie geld geen rol speelt, en dat is toch wat anders: voor de bovenbazen gaat het maken van winst namelijk boven alles, ook als dit ten koste gaat van ‘minvermogenden’ of de natuur.
Sowieso is ‘de natuur’ en hoe de mens daarmee omgaat, een belangrijk onderwerp voor Toonder. Voor de bovenbazen is de natuur een vijand. (‘Die vernieuwt zichzelf, voel je wel?’) Regelmatig toont Toonder de ontbossing en andere negatieve gevolgen van de industrialisatie en technische vooruitgang op mens en natuur. In ‘De bovenbazen’ vallen complete bossen ten prooi aan graafmachines: twee vierkante kilometers tot pulp vermalen landschap levert namelijk één gram van de energiebron Solium op, waarop de stad Rommeldam een jaar zou kunnen draaien. Daardoor verandert een fraai oud bos wél in een woestijn.
En in het verhaal ‘Tom Poes en de Ombrenger’ (1971-1972) slaagt professor Sickbock erin om de stof ‘Om’ aan de lucht te onttrekken en als goedkope en ogenschijnlijk milieuvriendelijke energiebron aan te wenden. Iedereen stapt over van de benzineauto op de veel goedkopere Ommobiel. Het blijkt echter dat een gebrek aan Om in de atmosfeer tot zware hoofdpijn en duizelingen leidt, die de Rommeldamse samenleving lamleggen.
In beide gevallen is het heer Bommel die de stekker uit het project trekt nadat hij heeft ingezien welke schade erdoor wordt aangericht.
In het een-na-laatste Bommelverhaal ‘Tom Poes en het Bommel-verschiet’ (1985) wordt een angstaanjagend toekomstbeeld geschetst: in de in het geheim gebouwde toekomststad Verschiet moet niet alleen alle natuur het tegen de techniek afleggen, maar heeft de technologie de regie zó compleet overgenomen dat alle leven, dus ook de mens, als afval het riool in wordt gespoeld. Uiteindelijk maakt een flesje ‘ontzoedel’ van Kwetal een einde aan Verschiet, waardoor de natuur toch weer het laatste woord heeft. Maar we zijn gewaarschuwd.
De kijk die Toonder in zijn verhalen op de wereld geeft, is meestal een relativerende. Vaak toont hij ons de schaduwzijde van wat wij als vooruitgang beschouwen. Wie uit het voorgaande bijvoorbeeld meent te moeten afleiden dat Toonder een milieufreak is, heeft het mis. Idealisme is aan hem niet besteed. Een voorbeeld van dat laatste geven ook de openingszinnen van ‘Heer Bommel en de Unistand’ (1979), een verhaal waarin Toonder de internationale verhoudingen aan de orde laat komen.
Zoals belezen lezertjes zullen weten, hebben alle volkeren zich tegenwoordig verenigd, zodat er geen oorlogen meer kunnen zijn, en ook geen armoede. Want de rijke landen zorgen voor de hulpbehoevende; aan hongersnoden wordt een doortastend einde gemaakt, slechte bestuurders worden ontslagen en vervolgden worden op vaderlijke wijze geholpen. Dat is natuurlijk moeilijk werk, en daarom wordt deze vereniging bestuurd door wijze lieden uit alle delen van de wereld, die bijeen komen in het hoge gebouw, dat men hierboven zien kan. Het is het paleis van de Verenigde Volkeren, dat met een buitenlandse naam United Nations Institute of UNI genoemd wordt.
Instanties als de Verenigde Naties zijn opgericht vanuit het ideaal om een einde te maken aan oorlogen, armoede en honger. De ironie die Toonder hier gebruikt, maakt ons er even op attent dat er nog een grote kloof gaapt tussen ideaal en werkelijkheid.
Het is niet vreemd dat Toonder nog weleens een ‘visionaire’ blik wordt toegeschreven, en dat hij zelfs ‘profetisch’ wordt genoemd. Volgens sommigen zou hij bijvoorbeeld de kredietcrisis waar de wereld in 2008 mee geconfronteerd werd, al in 1963 in zijn verhaal ‘De bovenbazen’ ‘voorspeld’ hebben.
Misschien gaat dat wat ver. Maar het is wél opmerkelijk dat zijn verhalen ook jaren na zijn dood nog steeds herdrukt en veel verkocht worden. Sinds 2009 geeft De Bezige Bij regelmatig speciale edities uit van Bommelverhalen die aansluiten bij de actualiteit. Er zijn inmiddels drie ‘crisisedities’ verschenen: van De bovenbazen (‘Een Bommelse kijk op de kredietcrisis’, 2009) De slijtmijt (‘Heer Bommel over duurzaamheid, massaconsumptie en de beurscrisis’, 2011) en De zonnige kijk (‘Over de roze bril van de kredietbeoordelaars’, 2013). Rond de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 zag een ‘verkiezingseditie’ van De grote Barribal het licht onder het motto: ‘Een Bommelse kijk op het populisme’. En in 2015 werd De ombrenger als ‘eco-editie’ uitgebracht. Uit het succes van deze uitgaven blijkt wel dat Toonder erin is geslaagd om verhalen te schrijven over thema’s die van alle tijden zijn.
Na het bruiloftsmaal volgt op 20 januari 1986 de allerlaatste (en 11.768ste) aflevering van het Bommeloeuvre:
Oplettende lezertjes zullen waarschijnlijk al wel begrepen hebben, dat dit ook het einde is van het laatste verhaal, dat ik over heer Bommel te vertellen heb. Het is natuurlijk niet het einde van heer Ollie; want hijzelf, het slot Bommelstein, de stad Rommeldam, het Donkere Bomenbos, en de regio van de Zwarte Bergen blijven altijd bestaan. Er omheen verandert de wereld, maar door het Vorstelijk Statuut van 1132 blijft alles daar zoals het was. En zolang er een heer is om het gebied te beschermen, kan er niets gebeuren.
Het is altijd mogelijk dat er zich door onvoorziene omstandigheden een misstand voordoet die bestreden moet worden, en in dat geval hoop ik het voorrecht te hebben er verslag van te doen. Maar voorlopig is alles rustig en geeft heer Bommel zich over aan zijn huiselijk geluk en aan zijn herinneringen, waar hij nog lang op kan teren.
Voor Tom Poes is dat natuurlijk te saai, en het zal dan ook niemand verwonderen, dat hij er een poosje geleden alleen op uit trok. Maar daar weet ik verder niets van. En omdat dit dus een soort afscheid is, wil ik graag zeggen hoe buitengewoon erkentelijk ik ben voor de belangstelling, die zoveel trouwe lezertjes me al deze jaren hebben gegeven.
Dank u wel.
Het einde van de Bommelstrip kreeg veel aandacht in de media. Desgevraagd verklaarde Toonder als reden voor het beëindigen dat hij bang was om in herhaling te gaan vervallen. Ook wilde hij meer tijd gaan besteden aan vrij schrijfwerk, zoals bundels met gedichten van de markies De Canteclaer en zijn autobiografie.
Vele jaren lang had hij vrijwel ononderbroken zeven dagen per week aan deze strip gewijd: zes dagen aan de tekeningen en de zondagen aan de teksten, en dat liet weinig tijd over voor andere creatieve dingen.
Colofon
Tekst KLAAS DRIEBERGEN en DICK WELSINK
Eindredactie AAFKE VAN HOOF
Voor het schrijven is gebruik gemaakt van
Wim Hazeu, Marten Toonder (2012)
Marten Toonder: een dubbel denkraam. Samenstelling en inleiding Klaas Driebergen (2012)
Hans Matla, Bommelkatalogus 1989 (1988)
Eiso Toonder, Portret van Phiny Dick
Paul Verhaak, Bommelparade (2011)