Van alle auteurs zijn de ‘dichter-en-schrijvers’ de leukste. Met veel borstgeroffel claimen ze een dubbele identiteit, terwijl iedereen natuurlijk weet dat er alleen maar romanciers bestaan die on the side gedichten schrijven, en dichters die om den brode af en toe een romannetje in elkaar flansen. Omdat ik zelf op dat vlak wel eens met een identiteitscrisis kamp, hou ik ervan om deze auteurs te lezen en dan stiekem te bepalen wat ze werkelijk zijn.
Anna Enquist (1945) neemt de twijfel alvast zelf weg door steevast te verklaren dat ze in de eerste plaats dichteres is (o.a. in Trouw, 25 augustus 1994). Omdat je uitspraken van auteurs echter altijd met een korreltje zout moet nemen, besloot ik het zelf na te gaan en ik diepte het manuscript van Enquists debuutroman op uit de archieven van het Literatuurmuseum.
In Het meesterstuk (1994) staat Johan Steenkamer centraal, een schilder die een grootse carrière en dito liefdesleven ambieert. In die opzet lijkt hij ook te slagen, want hij maakt zich op voor de opening van zijn tentoonstelling. Onder de gasten bevinden zich zijn dominante moeder Alma, zijn ziekelijk jaloerse broer Oscar en zijn ex Ellen. Ook Johans vader Charles, van wie hij zijn schildersgenen heeft geërfd, krijgt in het verre Amerika een uitnodiging.
Tussen de voorbereidingen (deel I) en de feestelijke avond zelf (deel III) licht Enquist heel nauwgezet – en blijkens de opmerkingen van haar redacteur in een eerdere versie zelfs nog explicieter – het verleden van de personages toe. Zo motiveert ze omstandig de rokkenjagerij en het egoïsme van Johan, die zelfs wanneer zijn jongste dochter sterft vooral door zijn eigen besognes in beslag wordt genomen. Zijn relatie met Ellen sneuvelt daarna al snel. Alles moet wijken voor de kunst, maar ook die tomeloze ambitie zal gefnuikt worden: aan het eind van de avond blijkt Johans meesterstuk een bijna letterlijke kopie van een schilderij dat zijn vader ooit maakte.