Roggeman had binnen tien jaar meer dan een dozijn boeken gepubliceerd. Volgens de jury was hij niet alleen productief, ‘maar ook een zeer scherpzinnig en moeilijk auteur aan wie de analytische critici de handen vol hebben. Zijn werk vormt een duidelijke eenheid die het moeilijk maakt het te verdelen in romans, essays, enz. Men zou gemakkelijker kunnen spreken van “kreatief proza”, van bespiegelende, verhalende, filosofische, analytische en lyrische aard.’
De oorzaak voor de eenheid in Roggemans oeuvre was vinden in het terugkerende thema. In al zijn werk beschrijft hij ‘de “ik”-beleving van iemand die bedreigd en vermorzeld wordt door de krachten van tijd en ruimte, welke de mens per definitie beperken, terwijl andere krachten van droom, verbeelding, kreativiteit die begrenzingen weer te buiten gaan in een realiteit van een andere orde, de artistieke.’ De jury bekroonde de bundel vanwege de zeldzame eruditie van de schrijver, de graad van zijn inzicht en zijn ongewoon talent tot creatieve expressie.
In De ringen van de kinkhoorn (1970) behandelt Roggeman auteurs als Roger Martin du Gard, Valery Larbaud, Franz Werfel, Paul de Wispelaere en Gottfried Benn. Hij schreef de stukken tussen 1962 en 1966 en elk essay heeft een andere vorm: het zijn leesnotities, een interpretatie van een oeuvre, een kritische analyse, een ideeënstudie, een tijdsanalyse of dagboeknotities naar aanleiding van Nederlandstalige dichters. Ook hierin verzette hij zich tegen de begrenzingen, schreef Roggeman in de inleiding: ‘Het essay wordt niet gebouwd volgens een stereotiep of aprioristisch patroon. Het maakt telkens zijn eigen stroombedding en zijn vorming wordt medebepaald door de problemen en de substantie waarmee het geconfronteerd wordt.’
In Het Parool was R.A. Cornets de Groot desondanks onder de indruk van de balans in de bundel. Hij werd getroffen door ‘het slingermechaniek tussen tegenstellingen, dat Roggeman de yinyang-schommeling noemt’: ‘Welk boek hij ook tot onderwerp van zijn essay maakt, altijd ziet Roggeman kans karakteristieke tegenstellingen bijeen en in evenwicht te brengen.’
In de Volkskrant noemde Fernand Auwera De ringen van de kinkhoorn ‘zeer persoonlijke en doordachte essays’.
Willy Roggeman debuteerde als dichter met de cyclus ‘Nuages’ (1954) in het tijdschrift Tijd en Mens. Zijn eerste essaybundel De adem van de jazz (1961) werd gevolgd door romans als Het goudvisje (1962, Leo J. Krynprijs) en Blues voor glazen blazers (1964), en de poëziebundel Nardis (1966). Hij was redacteur van literaire tijdschriften als Tijd en Mens, Gard Sivik en Komma. Als jazzmusicus stichtte hij het Willy Roggeman Jazz Lab en schreef hij over jazzmuziek voor weekblad De Bond.