Bij de huldiging van Adriaan Roland Holst ter ere van zijn zestigste verjaardag, in de Amsterdamse sociëteit De Koepel, maakte J. Hulsker namens de gemeente Den Haag en de Jan Campert-stichting bekend dat eenstemmig was besloten de Constantijn Huygens-prijs voor 1948 toe te kennen aan de ‘prins der Nederlandse dichters’.
De prijs zelf nam hij in november in Den Haag in ontvangst. Jurylid F. Bordewijk sprak de bekroonde toe, schreef Het Parool. Adriaan Roland Holst moest in de eerste plaats geëerd worden om zijn persoon: ‘Hoewel het hem aan zelfbewustheid niet ontbreekt, heeft hij de sympathieke verdienste, bescheidenheid met grootheid te verenigen. Hij heeft voor zijn eigen werk nooit de grote trom geroerd. Het was een belijdenis van de stilte. Zijn “werken van kunst” in den zin van de auteurswet zijn ook werkelijk kunstwerken.’ In zijn werk is de eenzaamheid ‘tot levensnoodlot verdiept, en van grote betekenis is het onderscheid, dat de dichter maakt tussen werkelijkheid en actualiteit. Roland Holst heeft getracht den achtergrond van het leven te onthullen.’
De poëzie van de symbolistische dichter staat in het teken van het verlangen naar een onbereikbaar Elysium. In 1908 waren zijn allereerste gedichten verschenen in het tijdschrift De XXe Eeuw en vele bundels volgden. In deze jaren is Roland Holst op het toppunt van zijn roem, zijn status is onaantastbaar.