‘Ferrons werk wordt gekenmerkt door compromisloze eigenzinnigheid en is volstrekt onmodieus en tegendraads,’ schreef de jury. ‘Ferron weet dat er achter de schone schijn dingen liggen die te gruwelijk en te huiveringwekkend zijn voor woorden, maar in de huiver vindt hij ook het sublieme.’
Ferron debuteerde in 1967 met de dichtbundel Zeg nu zelf, is dit ontroerend? Na de bundel Grand Guignol (1974) publiceerde hij voornamelijk romans: hetzelfde jaar nog Gekkenschemer, in 1975 Het Stierenoffer en in 1976 De keisnijder van Fichtenwald. Samen vormen ze de Teutoonse trilogie. In 2000 verscheen De oefenaar.
Zijn fascinatie voor de Duitse geschiedenis en de worsteling met zijn afkomst – Ferron was de zoon van een Nederlandse moeder en een Wehrmachtsoldaat die in de oorlog zou omkomen – zouden zijn werk blijven bepalen. In 1990 won hij met zijn roman Karelische nachten de AKO Literatuurprijs. In 1994 ontving hij de F. Bordewijkprijs voor De Walsenkoning, het eerste deel van de Haarlemse trilogie over de antiheld Ferron, chef streekredactie bij de Kennemer Bode.