‘Deze roman, die door de kritiek algemeen als een verrassing werd beschouwd, is een merkwaardige en boeiende manifestatie van de Antilliaanse literatuur, waarvan sedert de vooroorlogse publicaties Zuid-Zuid-West van Albert Helman en Mijn zuster de negerin van Cola Debrot nog slechts spaarzaam uitingen tot ons zijn doorgedrongen,’ aldus de jury, die de ‘frisheid van taal en verbeelding’ prees en vooral ‘die voor de Antilliaanse sfeer zo typerende klankrijke, neuriënde en fascinerende melodie’.
De rots der struikeling (1959) was de debuutroman van de Curaçaose schrijver Boeli van Leeuwen. In 1947 had hij in eigen beheer de dichtbundel Tempels in woestijnen uitgebracht en de novelle De mensenzoon. Hij bezocht in Nederland het gymnasium, studeerde rechten in Leiden en promoveerde in Amsterdam. Op Curaçao was hij hoofd algemene en juridische zaken en secretaris van het eilandbestuur.
Eddy Lejeune, zoon van een Curaçaose plantage-eigenaar, komt diep in Venezuela, in een zijtak van de Paragua-rivier, op raadselachtige wijze aan zijn eind bij het duiken naar diamanten. ‘De Engelse consul van Ciudad Bolivar zendt de schrijver (Boeli van Leeuwen) de povere nalatenschap van de verdronkene: wat documenten,’ schreef weekblad Amigoe di Curaçao. ‘Op deze vernuftige wijze kan Boeli van Leeuwen de Antilliaanse maatschappij beschrijven, prijzen of hekelen, zich steeds verschuilend achter de bril van Eddy Lejeune.’
De roman vertelt dit relaas in dagboekvorm, beginnend bij het einde van zijn leven. Lejeune zat een tijd in een Nederlands kostgezin en maakte de Tweede Wereldoorlog mee. ‘Het frappeerde me dat Eddy in twee stijlen schrijft: wanneer hij over Nederland spreekt is zijn proza nuchter en constaterend doch wanneer hij echter de plaats van handeling naar Curaçao verlegt, schrijft hij in een lyrisch proza, waarin de taal van de Bijbel doorklinkt,’ zo schrijft de verteller in zijn inleiding. Eddy Lejeune zoekt zijn plaats in de wereld, en de ‘rots der struikeling’ verwijst zowel naar het eiland Curaçao als naar de profeet Jesaja: ‘dan zal Hij een steen des aanstoots zijn | en een rots der struikeling’, Jesaja 8:14.
‘Tussen andere manifestaties van deze literatuur vormt deze roman een opvallende en ongewone verschijning,’ vond de jury. ‘Dat ongewone openbaart zich meer in het wonderlijke klimaat van het boek dan in het verhaal zelf, dat de geschiedenis vertelt van een van die jonge, door het bestaan geïntrigeerde en van melancholie en onbestemd heimwee vervulde eilandbewoners, die als avonturier en mislukkeling door het leven gaan. Het verhaal speelt zich deels af in Nederland, deels in het Caraïbische gebied. Het is boeiend gecomponeerd en kenmerkt zich door een hallucinerende sfeer, gepaard gaande met een merkwaardige luciditeit.’