Na de dood van haar moeder keert de 44-jarige Nora terug naar haar geboortedorp Moorgat. Ze gaat op zoek naar de boom waar ze als meisje graag in zat, en klimt erin. ‘Bij het beklimmen van de boom wordt Nora overvallen door herinneringen aan de gebeurtenissen in Moorgat toen ze acht jaar en jonger was, en aan de gesprekken die ze kort voor het overlijden met haar moeder hierover had,’ schreef Sven Vitse. ‘Geteisterd door het onvermogen deze herinneringen te begrijpen en te verwerken, stort Nora als een steen neer in de modder van haar verleden. Na een uitputtende dag van herinneringsarbeid valt ze letterlijk uit de boom, in de wetenschap geen enkel spoor te hebben nagelaten in het dorp.’
In De dood als meisje van acht (1991) ‘wemelt het van motieven die naar de wereld van de metamorfose verwijzen’, schrijft Anthony Mertens in het begeleidend essay bij de prijs. ‘Onrustbarend, verwarrend, een boek als een koortsdroom, sprookjesachtig, gruwelijk en betoverend tegelijkertijd. Ik moet me behelpen met impressionistische woorden, zelfs de formule die ik er voor heb gevonden is hulpeloos: De dood als meisje van acht heb ik gelezen als een vorm van het proces van gedaanteverandering waarin angst en verlangen op bijna maniakale wijze zich in de meest verschillende kleren steken.’
Het boek bestaat niet zozeer uit beelden, als wel uit beeldraadsels, zoekplaatjes, vindt Mertens, en van belang is wat zich tussen de opgeroepen beelden vertoont – in de woorden van de verteller: ‘iets op het randje van het zien waarin alle voorafgaande vormen opgingen (…) en waaruit alle mogelijke vormen te voorschijn konden komen, al was het er meestal maar eentje’. Ook in de vorm van de roman spiegelt het metamorfose-thema zich: ‘in de cascade van beelden waarin andere beelden schuil gaan; (…) in de zinnen die meanderend over de bladzijden gaan, een beeld oproepen, het verschuiven, er een ander accent aan geven.’
Jacq Firmin Vogelaar debuteerde in 1965 als dichter en schreef in de jaren zestig en zeventig essays en experimenteel proza, o.a. Anatomie van een glasachtig lichaam (1966), Raadsels van het rund (1978) en Alle vlees (1980). Hij was criticus van De Groene Amsterdammer, redacteur van het literaire tijdschrift Raster en vertaler. Hij publiceerde ook in non-conformistische bladen als Tegenspraak, Revolte en Heibel. Hij ontving de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs voor de verhalenbundel Het heeft geen naam (1968) en de Busken Huet-prijs voor zijn essayistisch werk Terugschrijven (1988). In 2006 ontving Vogelaar de Constantijn Huygens-prijs voor zijn oeuvre.