In zijn zesde essaybundel bespreekt Kruithof in een achttal stukken werk van moderne Nederlandse schrijvers: Herman Gorter, A. Roland Holst, F.C. Terborgh, Menno ter Braak, Lucebert, Sybren Polet, Jan Wolkers en Lidy van Marissing.
De jury roemde zijn veelzijdige kwaliteit, zijn originele en grondige aanpak, zijn algemene vakkennis en bijzondere stilistische vaardigheid. Kruithof ‘vernieuwt of retoucheert’ historische betekenissen van schrijvers en stromingen, ‘gedachtig de opvatting dat het tot de taak van de kritikus als beroepslezer behoort telkens weer uit te zoeken wat een werk aan de bestaande literatuur toevoegt. (…) In zijn analyses en interpretaties laat Kruithof zich tevens zien als een vrije en zelfstandige kritikus die losstaat van welke doctrines ook, en bestaande literaire theorieën oordeelkundig gebruikt als en waar die hem dienstig kunnen zijn.’
‘Glansstuk van de bundel’ was volgens Rudi van der Paardt, schrijver van het begeleidend essay bij de prijs, het stuk ‘Zielknijper en de Hierogliefjes’ over Wolkers’ roman Horrible tango. Kruithof legt een verband met de mythe van het Egyptische godenpaar Isis en Osiris en hun broer Seth. ‘Dit essay van Kruithof opent twee nieuwe terreinen van onderzoek: naar mythische patronen in het werk van Jan Wolkers en naar Egyptiana in de Nederlandse letterkunde.’ Denk aan de door Kruithof genoemde Achterberg en Reve, maar ook aan Leopold (Cheops), Willem Frederik Hermans (Conserve) en Harry Mulisch, zo bepleit Van der Paardt.