De ‘onderhuidse emoties’ in combinatie met de prachtige tekeningen van Margriet Heymans zelf maken zichtbaar wat niet uitgesproken wordt. ‘Een leeftijdloos literair pareltje,’ schreef de jury in haar rapport. ‘Met haar werk balanceert ze behendig op het dunne koord tussen werkelijkheid en verbeelding, tussen humor en ernst, tussen toegankelijk en hermetisch, tussen tragiek en luchtigheid.’
Als achteroom Pep op een zondagavond met zijn motor aankomt om een vriendinnetje voor zijn dochter Jet te zoeken, gaat Frida voor een jaar naar het bos van Nergena. Haar zusje Adalie blijft achter in de stad, en ze schrijven elkaar met kinderlijke eenvoud over hun dagelijkse belevenissen, de heimwee en hun vervelende achternichtje. Met het hoofd omhoog beschrijven ze de steeds grimmiger wordende buitenwereld met duistere humor.
Bregje Boonstra schetst in het begeleidend essay de samenhang tussen tekeningen en taal in het oeuvre van de auteur. ‘Bij Margriet Heymans komen woord en beeld uit één hart, één hoofd en één hand. (…) Vindingrijk en verrassend worden de verschillende mogelijkheden van tekst en beeld benut op het gebied van verhaallijn, karakters, betekenis, humor, suggestie en detaillering. Waar de taal tekortschiet, brengt de tekenpen uitkomst en wat niet uitgebeeld wil zijn, wordt in woorden gevangen.’