F. Springer is het pseudoniem van bestuursambtenaar en diplomaat Carel Johannes Schneider. Hij publiceerde zijn eerste werk onder zijn eigen naam en gebruikte vanaf de verhalenbundel Bericht uit Hollandia (1962) de naam F. Springer. Zijn standplaatsen – onder meer Nieuw-Guinea, New York, Bangkok, Dhaka en Teheran – keerden terug in zijn romans en verhalen. Bougainville (1981, bekroond met de F. Bordewijk-prijs), Sterremeer (boekenweekgeschenk 1990), Teheran, een zwanezang (1991) en Bandoeng-Bandung (1993) zijn Springers bekendste werken.
Al in het verhaal ‘Dwars door de Vogelkop’ (in Bericht uit Hollandia) ‘manifesteert de latere, meer reflexieve Springer zich’, schreef de jury, ‘de Springer, die zich bewust wordt van de noodzaak van zijn schrijverschap’. ‘Relativeren, jezelf bijna wegrelativeren, dat is de enige manier om er iets van te maken, op papier en ook elders,’ zo verwoordde hij het in zijn meesterwerk Bougainville.
Om afstand te nemen, om te relativeren, creëerde hij meerdere werelden binnen het verhaal, aldus de jury. ‘Hij lijkt gefascineerd door de drang van mensen om in meer dan één wereld te leven. Dat kunnen het Westen en het Oosten zijn, of het heden en het verleden, maar ook bijvoorbeeld de grote wereld van de politiek en de persoonlijke wereld. (…) Door zowel bestuursambtenaar en diplomaat te zijn als schrijver kon hij ook in twee werelden tegelijk leven: in die van de plaatselijke en internationale actualiteit en in die van de persoonlijke herinnering. Tabee, New York is één van de mooiste voorbeelden van een verhaal waarin die voor Springer zo kenmerkende tweespalt tot een ontroerende eenheid wordt gesmeed. Het is – inderdaad – bij Springer haast onvermijdelijk zijn biografie bij zijn werk te betrekken. De twee werelden, de literaire en de historische werkelijkheid, kunnen bij hem niet zonder elkaar.’
Springer geldt als een groot stilist en in zijn laatste werk, Bandoeng-Bandung, een voorlopig hoogtepunt in zijn oeuvre, komt hij volgens de jury ‘onverhulder en emotioneler dan wij hem tot nu toe kenden te voorschijn. Het achter ironie verborgen en verdrongen verleden, zijn kampverleden namelijk, moest verteld worden.’
‘In beknoptheid veel suggereren kan Springer heel goed,’ schreef recensent Tom van Deel over deze novelle. ‘Hij kent ook de kracht van het contrast, zonder te vervallen in onsubtiele tegenstellingen. Als ten slotte dit Indonesische avontuur [het hoofdpersonage] Regensberg doet besluiten definitief een punt achter zijn politieke loopbaan te zetten, is hij bevrijd van zijn pantser, de harde politiek heeft plaatsgemaakt voor zachte krachten.’