Met De zondvloed (1988) besloot Jeroen Brouwers zijn autobiografische ‘Indië-trilogie’, die verder bestond uit de romans Het verzonkene (1979) en Bezonken rood (1981). Hij was zeven jaar bezig aan dit monumentale laatste deel, dat 762 pagina’s telt. In Brouwers’ brievenboek Kroniek van een karakter. Deel 2 (1982-1986) is het schrijfproces te volgen.
De zondvloed beslaat de naoorlogse jaren van de schrijver in Indië, gevat in een raamvertelling. De roman bestaat uit twee delen, zeven hoofdstukken die afzonderlijk gelezen zouden kunnen worden, waarin ‘waarheid en onwaarheid samenvloeien tot een mythe’.
Jeroen Brouwers werd geboren in Nederlands-Indië en zat als jongetje tijdens de Japanse bezetting in kampen. Na de oorlog verhuisde het herenigde gezin naar Balikpapan (Borneo, tegenwoordig Kalimantan). In 1947 repatrieerde zijn moeder met de kinderen naar Nederland en van zijn tiende tot zijn zestiende zat hij op internaten en kostscholen.
‘De herinnerde en gefantaseerde gebeurtenissen, die zich afspelen in het Nederlands-Indië anno 1947, én de onderling sterk uiteenlopende ervaringen die zich onder het schrijven voordoen, schuiven als aardlagen in en over elkaar. De wet van de chronologie, waaraan vertellers veelal plegen te gehoorzamen is hier buiten werking gesteld,’ schrijft Jaap Goedegebuure in het begeleidend essay bij de prijs. Er is in het gesloten circuit van de vertelling vaak sprake van ‘tekortschietende communicatie: het interview waar de hele roman bij wijze van raamwerk in opgenomen is, verloopt niet bepaald soepel, de gesprekken tussen de ik en zijn familieleden worden weergegeven in een kinderlijk koeterwaals, en telefoons en televisietoestellen werken niet naar behoren. In de wereld van Jeroen Brouwers is men voortdurend “verkeerd verbonden”, zoals het in Bezonken rood heet.’
Een ‘zwaarmoedige roman’, heette het in de Volkskrant. ‘Een oude, zwaartillende, door angst en pijn getormenteerde schrijver (…) is “moe van een heel leven, moe voor een hele eeuwigheid”. Het is Brouwers derde “Indië-roman” en het tropische verloren paradijs van zijn vroegste jeugd met tikoes, het vrijmoedige vriendinnetje uit de kampong en de figuur van de beminde grootvader is dan ook door het hele verhaal heen present. (...) Lezers van Zonsopgangen boven zee, Het verzonkene en Bezonken rood zullen veel bekends tegenkomen.’
‘Een boek schrijven dat al mijn boeken samenvat en waarin alles verwijst naar alles wat ik heb geschreven,’ dat is wat hij met De zondvloed had beoogd. Sommige kranten (Het Parool o.a.) spraken al voorbarig over een eindbalans.
Op zijn 27ste had Brouwers de Vijverbergprijs (voorloper van de F. Bordewijk-prijs) gekregen voor zijn debuutroman Joris Ockeloen en het wachten (1967). Dit keer wilde hij de prijs niet, hij liet de Jan Campert-Stichting het bedrag aan zijn dochter overmaken en kwam niet naar de uitreiking.