De P.C. Hooft-prijs 1952 voor het werk Avond van J.C. Bloem is toegekend op voordracht van een jury bestaande uit W.J.M.A. Asselbergs (voorzitter), Ad den Besten, D.A.M. Binnendijk, Clara Eggink, Yge Foppema en H.J. Michaël (ambtelijk secretaris). Aan de P.C. Hooft-prijs is een bedrag verbonden van 2.500 gulden.
Jakobus Cornelis (J.C.) Bloem (Oudshoorn, 10 mei 1887 – Kalenberg, 10 augustus 1966) groeide op in een deftig burgemeestersgezin, met twee jongere kinderen. Hij werd beschermd opgevoed. Bloem was bijzonder verknocht aan zijn ouders en zijn ouderlijk huis. En hij was geschokt toen de familie, door ongelukkige speculaties, bijna al haar bezittingen moest opgeven. Na een moeizame middelbare schoolperiode studeerde hij rechten in Utrecht. Hij raakte bevriend met Jan Greshoff, P.N. van Eyk, Aart van der Leeuw, Arthur van Schendel en A. Roland Holst. Bloem publiceerde zijn gedichten in verschillende bladen. Met tegenzin vervulde Bloem een groot aantal betrekkingen. In 1926 trouwde hij met de veel jongere Clara Eggink. Ze kregen een zoon, Wim. In 1928 vestigde het gezin zich in Sint-Nicolaasga, waar Bloem griffier werd. Later verhuisden ze naar Breukelen en in 1932 werd het huwelijk ontbonden, al zouden Bloem en Eggink altijd contact blijven houden. Na zijn scheiding woonde Bloem op diverse plaatsen, meestal met zoon Wim, soms ook met Clara Eggink. Na de oorlog publiceerde hij niet zoveel meer. Hij voegde in totaal nog dertig nieuwe gedichten aan zijn oeuvre toe, tot aan zijn dood in 1966. Eind 1949 woonde hij als ambteloos burger in het Witsenhuis in Amsterdam.
In 1949 werd hem de Constantijn Huygens-prijs toegekend voor zijn gehele oeuvre. Kees Fens memoreerde in Doorluchtig glas (1997) dat hij na de prijsuitreiking in het Muiderslot, terugwandelend naar de bushalte, werd aangereden. ‘De wereld heeft zich nooit aan J.C. Bloem aangepast, wat hij raadselachtig vond. Alleen de taal deed na heel veel inspanningen wat hij wilde: zuiver worden. Hij heette lui – erg werkwillig was hij in elk geval niet.’ Maar hij was geen luie dichter, zo luidt de conclusie. In 1965 werd hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend. Toen hij hulpbehoevend werd, verzorgde Clara Eggink hem. Zij is later, in 1991, naast hem begraven, in het Overijsselse Paasloo.