Dubbel en dwars, alleen al omdat hij als dichter niet één maar twee keer een bloeiperiode heeft gekend. Zowel tijdens de jaren zestig als in de eenentwintigste eeuw schreef Verhagen verbluffend goede poëzie, voor een groot deel na te lezen in de prachtige verzamelbundel Eeuwige vlam (2003).
Over de poëzie uit die eerste periode en zijn bijdrage aan het tijdschrift Gard Sivik schrijft Hans Sleutelaar in het schrijversprentenboek Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in (2003) dat er ‘een radicaal realisme’ uit spreekt. Het is ‘poëzie die breekt met het verleden. Zo hebben dichters niet eerder geschreven.’ In 1963 namen Armando, Vaandrager, Verhagen en Sleutelaar immers het experimentele tijdschrift Gard Sivik over en trokken een dikke streep door de Vijftigers. ‘Het wordt tijd om af te spreken: ‘experimentele poëzie heeft nooit bestaan’’, zo klonk het in een gelijkgestemde bloemlezing. De poëzie moest aansluiten bij de actualiteit van gisteren, vandaag en morgen en haar valse poëtische woorden opdoeken. In zijn debuutbundel, Rozen & Motoren (1963), schreef Verhagen:
…ik
construeer 1 oog vanbuiten & 1 oog vanbinnen & een ijzeren
long i.p.v. de gebruikelijke jukebox.
De doorsnede = Poëzie = De doorsnede v.e. sluizencomplex.
Maar evenzeer loopt in zijn eerste verzen een dichter rond ‘op rode, romantische sokken, en ver van huis’. Tederheid botst op brutaliteit in Verhagens poëzie: in het rosarium woekert de kanker, het sneeuwwitte lichaam staat vol bulten.
In de jaren zestig en zeventig verkende Verhagen zijn mogelijkheden: hij bouwde gebalde reeksen van gedichten in Sterren cirkels bellen (1968), ontpopte zich als een lyrisch dichter in Duizend zonsondergangen (1971). Niet iedereen was even enthousiast. Maar dat men in de vroege loftuitingen over Verhagen wel eens over een dip in zijn werk kon horen spreken, toont alleen hoe hoog de pieken rondom dat vermeende dal moeten zijn geweest. Wie risico’s durft te nemen, kan op zijn bek gaan.
In de eenentwintigste eeuw stond Verhagen er weer. Dat hij definitief een nieuw elan had gevonden werd duidelijk in Triomfantelijke wandelingen (2000) en Moeder is een rover (2004). Toegankelijke maar onrustwekkende gedichten, ironisch en ontroerend tegelijk, over de weerloosheid waaraan de mens is overgeleverd. De laatste cyclus van de laatstgenoemde bundel, Heldenlevens, begint als volgt:
Dat niemand weet waar of we ons bevinden
en waarom we hier gekomen zijn
wordt angstvallig stilgezwegen voor de kinderen
Die verklappen niets van ons geheim
Verhagens poëzie is vol en veel. Zijn verzen tonen ongeduld, haast en gretigheid tegenover het leven, maar net zo zeer woede en verlorenheid, als geen ander bieden ze ‘de ruimte van het volledig leven’. En daar hoort zelfs ’waarheid’ bij, omdat de poëzie – zo zegt de dichter zelf – ons met de waarheid kan confronteren, ’al is het maar de waarheid dat er geen absolute waarheid is, geen houvast, geen zekerheid’.
Wie schoonheid vrij wil maken
moet eerst z’n naakte waarheid grondig reinigen
van aangekleefd humaan.
(Uit Moeder is een rover)
Er is van Verhagen wel gezegd dat hij als een kameleon door de letteren schiet, maar aan een gedachte uit zijn beginperiode is hij onvoorwaardelijk trouw gebleven: alles in de wereld heeft hetzelfde recht op ‘poetry emotion’. En zo blijft dat wat hem in zijn beginperiode nieuw maakte, ook nu nog steeds zijn eigenheid bepalen. Zijn dichterschap staat niet in dienst van principes, maar put voortdurend uit de complexe werkelijkheid.
Tijdens al zijn pieken en dalen is Verhagen een onmodieus schrijver gebleken, een auteur die zich niets van trends aantrok. ‘Gerrit Kouwenaar zegt nog steeds: jij bent onze enige opvolger,’ zei Verhagen onlangs in een interview. Deze dichter kan echter hoogstens worden gezien als de slechtst denkbare opvolger, namelijk een dichter die zijn voorgangers niet navolgt, maar net als zijzelf met iets totaal nieuws komt.
Een goed voorbeeld van zo’n verschil tussen de vijftiger Kouwenaar en de zestiger Hans Verhagen is hun omgang met het fenomeen tijd. Kouwenaar heeft zijn werkwijze eens omschreven als het onteeuwigen van het eeuwige, het stilzetten van de tijd. Verhagen daarentegen gaat totaal anders met de tijd om. In zijn gejaagde poëzie krijg je door de snelheid en de over elkaar heen tuimelende beelden juist het idee dat de dichter de tijd aan heeft gezet en per seconde het tempo opschroeft, alleen maar om vervolgens toe te kijken hoe de hele handel in de soep draait.
Verhagen is een dichter van paradoxen en tegenstellingen, van yin en yang. Zijn gebruik daarvan geeft zijn gedichten een zenachtige uitstraling, maar dan met een naargeestig westers randje. In het recente gedicht ‘alleenstaande graafmachine’ heeft Verhagen het nog maar over hoop, of de wanhoop komt al om de hoek kijken:
Alleenstaande graafmachine
Met de valse vlag van hoop in top
In de verte
En de vlag van wanhoop achterop
gelukkig halfstok
(uit Zwarte gaten)
Piet Gerbrandy vergeleek Verhagen naar aanleiding van dit gedicht met ‘een dappere graafmachine’ en net als de dichter zelf kan Gerbrandy het niet laten om dat beeld aan te scherpen door er aan toe te voegen: ‘die uiteindelijk zijn eigen graf graaft’.
Een van de vele redenen om Verhagen de P.C. Hooft-prijs toe te kennen is dat hij continu het actuele leven een plek geeft in zijn poëzie. Zo schrijft Verhagen met zichtbare verontwaardiging over ‘die met de petten’ ‘in dit stenen tijdperk van de geest’. Hij doet dat vanuit de gedrevenheid die we ook kennen van H.H. ter Balkt. Hij is woedend uit een verontwaardigd idealisme. Daarover zegt de dichter: ‘…als ik klaag over wat ik om me heen zie, is dat omdat ik denk aan hoe goed en mooi de wereld zou kunnen zijn. Ik ben daar wel realistisch over: zulke dromen worden voortdurend verstoord.’
De klachten en het wantrouwen van de observerende dichter krijgen diepte door zijn idealisme, maar ook door zijn liefdesgedichten, waarvan vele voor zijn overleden ex-vrouw Conny. Geen ander zou iemands laatste dagen als volgt kunnen omschrijven:
Die ochtend was zij doodgewoon van huis gegaan
in een metallieke limousine met een rozenkrans van schedels
en trompetten stekend uit edele delen, om ze te bedekken tevens;
en ’s avonds was zij nog niet thuis
[…]
Het was zo mooi geweest dat het wel verzonnen leek,
zo hevig dat ik er mijn hele leven verder over deed
voor ik begreep wat ik was kwijtgeraakt, Louise,
toen ik even niet keek
(Uit Zwarte gaten)
Het onvermogen om te beschrijven wat deze grote liefde voor hem heeft betekend, komt ook tot uiting in zijn gebruik van de grammatica. In Kouwe voeten zien we de dichter buiten adem aan de finish van het gedicht verschijnen. Hij besluit twee opeenvolgende gedichten krachtig met de onaffe regels ‘Zij was alles wat.’ en ‘… Zij die altijd.’ Terwijl de dichter uithijgt, moet de lezer met hem op adem komen, zich onderwijl afvragend wat dat ‘alles’ en ‘altijd’ allemaal wel niet betekent. Verhagens taal is niet voor één gat te vangen. Hij amputeert zinnen, zet leestekens aan het begin van een versregel, stort een woordenvloed over de lezer uit, maar elders schrijft hij nuchter, bedrieglijk toegankelijk. Het geeft zijn verzen een schwung waar vele dichters nog wat van kunnen leren.
De ‘metallieke limousine met een rozenkrans van schedels’ is een goed voorbeeld van Verhagens ongewone poëtische wereld. Als we hem mogen geloven, leven we in een technocratie die niet veel onderdoet voor de dystopieën van de schrijvers Aldous Huxley en George Orwell. Macht, ziekte en verval heersen, terwijl de liefde en de schoonheid ten prooi zijn gevallen aan kortzichtige en egoïstische individuen, die zich beter voor doen dan ze zijn.
Bij de mens Verhagen is dat zeker niet het geval. Hij spaart zich zelf niet en doet dat met een gezond gevoel voor humor:
Soms kom je geslachtsleven tekort om jezelf bij te
benen
dan weer kom je erin om;
je raakt je zaad aan de straatstenen niet kwijt
(uit Moeder is een rover)
Niet zo somber, hombre.
(uit Zwarte gaten)
In zijn recentste bundel schreef de dichter: ‘Mijn vurige wens is verzwegen te worden’. Dat zal mooi niet lukken. We scharen ons graag achter de wijze woorden van Lucebert: ‘Hans Verhagen is zondermeer een groot dichter’. Vanwege zijn humor, zijn engagement, zijn poëtische durf en eigenzinnigheid verdient hij ten volle de P.C. Hooft-prijs 2009.
De jury van de P.C. Hooft-prijs 2009:
Lut Missinne (voorzitter)
Jan Baeke
Tsead Bruinja
Eva Gerlach
Henny Vrienten
Anton Korteweg (ambtelijk secretaris)