Mensen kunnen elkaar dikwijls niet meteen begrijpen,’ heeft de schrijfster in een interview gezegd. ‘Zelfs met de beste bedoelingen kun je elkaar nog misverstaan. Dat probleem heeft mij altijd geïntrigeerd.
Wie de rij boeken beschouwt, die Tonke Dragt sedert haar debuut in 1961 heeft geschreven, vindt daarin als thema het geïntrigeerd zijn door datgene wat onder de woorden, onder de conventie, onder de sociale normen – in de wouden – ligt. Hetgeen vraagt om de durf tot handelen naar eigen inzicht. ‘Dat is een van de dingen,’ verklaarde Tonke Dragt in hetzelfde interview, ‘waarin ik geloof: je eigen normen volgen en niet die van de maatschappij.’
In haar in 1963 bekroonde boek De brief voor de koning is het de hoofdfiguur Tiuri die de regel doorbreekt en de kapel, waarin hij de gehele nacht moet verblijven ter voorbereiding van zijn ridderschap, verlaat omdat er dringend op de deur wordt geklopt. Hij móet gevolg geven aan hetgeen zich buiten het geijkte om zo dringend bij hem aandient, wat de gevolgen ook zijn.
En in haar boek Torenhoog en mijlenbreed is het Edu, die de instructies van hogerhand negeert en een landing maakt in de wouden van Venus om door te dringen tot datgene wat hem onuitroeibaar intrigeert.
De drang tot ontdekken, tot achterhalen, tot geraken aan de kern van het bestaan – en wat is dat anders dan voor iedere mens het ontdekken van zichzelf – is het grondthema, in een grote verscheidenheid aan vorm neergelegd in het oeuvre van Tonke Dragt. In elk volgend boek komt het pregnanter naar voren, het avontuur van de sprong in het duister, steeds directer van symboliek, zodat de duidelijke ontwikkeling waarneembaar is van een auteur op zoek naar haar hoogstpersoonlijke vorm. Is het in De zevensprong de verwarring van de eindeloze op en neer gaande trappen in het oude huis, in haar meest recente boek De torens van februari is het de splitsing tussen de buitenwereld en de binnenwereld, deze wereld en andere werelden, en de worsteling van een mens die zoekt ze te verenigen ondanks de ervaring slechts in één tegelijk te kunnen verkeren, met als houvast niet meer dan dagboekaantekeningen – gelijk dromen die overdag zo onwerkelijk schijnen en ‘s nachts zo reëel worden beleefd.
De knappe constructie waarmee Tonke Dragt vorm geeft aan haar thema, de epische sfeer en de spanning van haar verhalen – sprookje, ridderroman, magische verbeelding, science fiction – maken haar boeken bij uitstek aantrekkelijk voor de jeugd van die leeftijd waarop de drang tot ontdekken en ‘zich afvragen’ begint op te laaien.
Dat de karakters in deze vormkeuze over het algemeen meer als type-karakters worden behandeld, zou een volwassen lezer als niet geheel bevredigend kunnen aanmerken, de overdracht van waar het om gaat is er voor de jeugd niet minder om. En ook wat dit betreft is een opgaande lijn te constateren zoals blijkt uit de tekening van de figuur Mick uit haar laatste boek.
Het is in het licht van deze overwegingen, hier neergelegd in woorden die niet bedoelen dingen te verbergen, dat de jury met grote meerderheid van stemmen heeft besloten de minister aan te bevelen de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur 1976 toe te kennen aan de schrijfster die met haar oeuvre zo’n belangrijke bijdrage levert tot innerlijke groei van de jeugd: Tonke Dragt.
In de jury zaten A.G. van Balen, Paul Biegel (voorzitter), Huib van den Doel, A.P.P. van Kampen, Barber van de Pol en Dolf Verroen. H.J. Kompen was ambtelijk secretaris.