Gerrit Komrij: een gemaskerd fabeldier
‘Als ik een tweede vertaling van eenzelfde gedicht tegenkom kan ik nooit nalaten ze met elkaar te vergelijken,’ schreef dichter, schrijver en vertaler Gerrit Komrij in NRC Handelsblad van 31 maart 1982. ‘Hoe groot – of juist hoe subtiel – moeten de verschillen in de vertaling zijn om elke onderlinge overeenkomst teniet te doen? En hoe wordt dan weer de verhouding tot het origineel? Zelfs een gedicht van vier regels zou door honderd vertalers op honderd verschillende manieren worden vertaald. Hoe het resultaat beoordelen? Op de sfeer? Op de klank? Op de maat? Op trouw? Op eigenzinnigheid?’
Over die beoordeling van het eindresultaat zal menig vertaler zich het hoofd hebben gebroken. Kun je wel van goed of minder goed (of ronduit slecht) spreken? Woorden zijn immers geen wiskunde. Ieder woord heeft een context, een ruimte die bestaat uit associaties, een gevoelswaarde. Is die in laatste instantie niet persoonlijk?
Komrij nam de proef op de som met een gedicht van de Duitse romantische dichter en filosoof Hölderlin – ‘inhoudelijk mysterieus, maar wat taalgebruik betreft allerminst moeilijk’ – samen met drie vertalingen. Een experiment waar hij later – De muze in het kolenhok, Guus Bauer (Amsterdam 1983) – nog eens op terugkwam en waar op hun beurt collega-columnist J.L. Heldring (NRC, ‘Dezer dagen’, 1 augustus 2000) en vertaalster Jeanne Holierhoek over schreven.
Hier het origineel:
Hälfte des Lebens
Mit gelben Birnen hänget
Und voll mit wilden Rosen
Das Land in den See,
Ihr holden Schwäne,
Und trunken von Küssen
Tunkt ihr das Haupt
Ins heilignüchterne Wasser.
Weh mir, wo nehm ich, wenn
Es Winter ist, die Blumen, und wo
Den Sonnenschein,
Und Schatten der Erde?
Die Mauern stehn
Sprachlos und kalt, im Winde
Klirren die Fahnen.
De vertalingen (Komrij hield de namen van de vertalers i.v.m. beïnvloedingsgevaar geheim; veertig jaar later is dat gevaar wel geweken):
1.
Halfweg het leven (vert. George de Sévooy)
Met gele vruchten en vol
wilde rozen stort zich
het land in het meer,
o, kuise zwanen
en dronken van kussen
dompelt de kop gij
in ’t heilig-nuchtere water
Wee mij, waar, als het wintert
vind ik de bloesem, en waar
de zonneschijn
en schaduw der aarde?
De muren staan
spraakloos en kil; in de vrieswind
klabettert de weerhaan
2.
De helft des levens (vert. Johan de Molenaar)
Met gele peren neigt zich
En vol met wilde rozen
Het land in het meer,
Gij, lieve zwanen,
En dronken van kussen
Dompelt gij ’t hoofd
In ’t heilig nuchtere water.
Wee mij, waar vind ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn
En schaduw der aarde?
De muren staan
Spraakloos en koud, de wind doet
Klett’ren de vanen
3.
Media vita (vert. Jacq. Benoit)
Met gele peren vele
En vol van wilde rozen
Hangt het land
In het meer;
O zoete zwaan
Die dronken van kussen
De kop duikt in het parelklare water
Wee mij, waar neem ik wanneer
Het wintert de bloemen, en waar
De zonneschijn der aarde
De muren staan
Sprakeloos en koud
In de wind wapperen de vlaggen.
Drie behoorlijk uiteenlopende versies, zag ook Komrij. Het ‘verschil in weergave van zelfs zoveel eenvoud’ schokte hem. ‘De verschillen variëren van regelval tot woordkeus; van parafrases (de titel) tot regelrechte controverses (vanen, weerhaan, vlaggen). Er worden woorden weggelaten (schaduw) en toegelaten (vrieswind).’ Kon het soms, zo vroeg hij zich af, ‘dat een foute vertaling aangrijpender werkt dan een juiste? (...). Zou een collage een idealer resultaat opleveren? Beïnvloedt de kennisneming van een andere vertaling het oordeel over de kwaliteit van de ene?’ En ook: ‘Kunnen vertalers wel dichten?’