Het romandebuut van Kader Abdolah: ‘Zo’n zinnetje zou nooit in het Perzisch bij me opkomen’

In 1988 kwam Kader Abdolah vanuit Iran naar Nederland. Nog geen tien jaar later schreef hij zijn debuutroman in het Nederlands. Waar hij zich nog niet goed kon uiten, deed hij dat in het Perzisch, laat het manuscript zien.

 

Ruim 25 jaar na de verschijning van zijn debuutroman De reis van de lege flessen weet Kader Abdolah nog exact hoe de roman destijds ontstond. En meer bijzonder, hoe hij in die tijd zelf in het leven stond. In een café in Delft vertelt hij me een indrukwekkend verhaal over een man die opnieuw moest beginnen en juist als schrijver de noodzaak voelde zich uit te drukken in taal. Een taal die hij niet beheerste maar onder zelfopgelegde druk razendsnel leerde.

 

Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) kwam in 1988 vanuit Iran naar Nederland. Al in 1993, dus maar vijf jaar na zijn aankomst, verscheen zijn eerste verhalenbundel in het Nederlands. Na De adelaars volgden de verhalenbundel De meisjes en de partizanen (1995) en De reis van de lege flessen (1997). Een bliksemstart in alle opzichten. 

 

In het Literatuurmuseum ligt een schrijfblok met de eerste versie van De reis van de lege flessen, afwisselend in het Perzisch en in het Nederlands geschreven. Ook is er uit die periode een dagboek, grotendeels in het Perzisch, met hier en daar een Nederlandse zin.

 

Het schrijfblok met de eerste versie van De reis van de lege flessen

 

Abdolah schreef zijn debuutroman met veel spel- en grammaticafouten in het Nederlands, maar waar hij zich nog niet goed kon uiten, deed hij het in het Perzisch om dit later te vertalen. De Perzische taal was dus duidelijk aanwezig in zijn schrijven. Tegenwoordig schrijft hij alleen zijn dagboeken nog in zijn moedertaal, zijn werk direct in het Nederlands. Het manuscript laat om die reden een gevoelige tijd van leven zien, een keerpunt in zijn reis en ontwikkeling als immigrant en schrijver.

 

‘Het was de belangrijkste tijd van mijn leven,’ zegt Abdolah. ‘Ik voelde sterk de noodzaak om mijzelf te bewijzen.’ In Iran had hij clandestien al twee boeken gepubliceerd. Hij had een baan bij het Rijksarchief Overijssel in Zwolle. Hij was, in zijn woorden, ‘bewaarder van de archieven’ van de provincie Overijssel. Communiceren in het Nederlands ging goed, maar schrijven was nog erg moeilijk. In het depot zat hij vaak aan zijn roman te werken. Hij had daar nog geen internet tot zijn beschikking en hij had nog nooit met een westerse typemachine gewerkt. Hij wilde laten zien dat hij ook een schrijver in de Nederlandse taal kon zijn. Collega’s, studenten en stagiairs die hij bij het archief ontmoette hielpen hem de juiste woorden te vinden, door zijn teksten samen met hem te vertalen.

 

Veel voorbeelden had Abdolah niet. Hij is een van de eerste migrantenschrijvers die Nederland rijk is. Dat maakte hem nog gemotiveerder. Het was ‘een gevecht’, om zich een weg te banen in literatuurland. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Ik weet niet of ik mijn droom kan verwezenlijken, maar ik wil de top van de Nederlandse literatuur bereiken’. Het dagboek geeft een inkijkje in wat hij in die tijd zoal las: grote namen zoals Hermans, Nabokov en Brodsky.

 

In zijn dagboek schrijft hij: ‘Ik weet niet of ik mijn droom kan verwezenlijken, maar ik wil de top van de Nederlandse literatuur bereiken’

 

Niet alleen staat in die periode voor hem de verovering van de taal centraal. Ook de vreemde cultuur speelde hem parten, alles was nieuw. ‘Ik was een man die grote dromen had’, grote dromen waarmee hij naar Nederland kwam. Hier aangekomen worstelde hij om zijn immigratie te begrijpen en om zijn gedroomde plaats te vinden in een nieuw land. ‘Het waren de meest problematische jaren van mijn leven, een gevecht om overeind te blijven.’ Zijn roman drukt dat gevecht in woorden uit.

 

‘Mijn wereld bestaat uit twee delen. Het ene deel ligt tussen de bergen in mijn vaderland. Het andere ligt hier in een dorpje langs de IJssel. Dit heb ik nooit zo gewild. Maar ik had geen keus. Het ging buiten mij om.’ Zo begint de roman. In De reis van de lege flessen komt Bolfazl met zijn vrouw in een wijk terecht waar ze niet met open armen ontvangen worden. ‘Wij waren de nieuwkomers. Buitenlanders. Wij telden nog niet mee. We moesten lang wachten tot we de geheimen van de wijk zouden mogen horen.’

 

Bolfazl en zijn vrouw moeten wennen aan de cultuur en voelen zich gevangen in hun huis, omdat zij op straat niet geaccepteerd worden. Een uitzondering op deze kille ontvangst wordt gevormd door hun buurman René. Met hem gaat Bolfazl een vriendschap aan, gebaseerd op een gedeeld gevoel van uitsluiting. Ook René wordt in het dorp gediscrimineerd, vanwege zijn homoseksualiteit.

 

Kader Abdolah in 1997 door Rop te Riet

 

 

‘Zo’n zinnetje zou nooit in het Perzisch bij me opkomen. In het Nederlands kon ik het ook nooit uitspreken. Maar het op papier zetten lukte me wel’ 

 

Bolfazl verwondert zich over zijn buurman en zijn openlijke leefstijl, iets wat hij in zijn vaderland voor onmogelijk heeft gehouden. Wanneer hij tijdens een feestje bij René een foto aan de wand ziet met daarop de borsten van een vrouw in een spiegel, wordt de moeilijkheid van je uitdrukken in een vreemde taal en de rol van culturele verschillen mooi beschreven door Abdolah: ‘Zijn die borsten in de spiegel van jouw dochter? Zo’n zinnetje zou nooit in het Perzisch bij me opkomen. In het Nederlands kon ik het ook nooit uitspreken. Maar het op papier zetten lukte me wel.’ 

 

Abdolah voelt zich nog steeds verbonden met Bolfazl. ‘Ik was fysiek en geestelijk dezelfde als Bolfazl,’ het gevecht van Bolfazl is het gevecht van Abdolah. Dit gevecht is ook in het manuscript zichtbaar. Het toont een worsteling met de taal en een enorme toewijding aan het schrijven. Het bevat veel doorhalingen, verschillende kleuren pen en overgeplakte passages. Bij ieder woord in de roman is stilgestaan, en om die reden hecht Abdolah nog steeds erg aan het boek.

 

Een indrukwekkend debuut, ook nu nog.

 

Kader Abdolah signeert na een lezing over het verloren vader-/moederland in het Literatuurmuseum, 1997.