Zelf gastschrijver worden: ‘Moedig voorwaarts en ik lul wel een eind weg’

In 2022 was Christiaan Weijts de negenendertigste gastschrijver aan de Universiteit Leiden. Maar met de opnames van de colleges van Gerard Reve, die in het Literatuurmuseum worden bewaard, waant hij zichzelf weer in de collegebankjes. 

 

Hoe zouden die andere achtendertig dit toch gedaan hebben? Die vraag stelde ik mezelf geregeld, toen ik, in het najaar van 2022, de negenendertigste gastschrijver aan de Universiteit Leiden was.

 

Twee werkgroepen had ik onder mijn hoede. In zaal 121 van het Lipsiusgebouw, een raamloos hok met tl-licht en smartboard, keken twintig paar ogen mij verwachtingsvol aan, zoals andere groepen ooit gekeken moeten hebben naar Gerrit Komrij, Joost Zwagerman, Arnon Grunberg, Geerten Meijsing, Anna Enquist of Thomas Rosenboom.  

 

Schrijvers zijn geen geboren docenten. Integendeel. Vaak zijn het bij uitstek introverte figuren die zichzelf opsluiten in kamers. Toch kwamen die studenten met de onuitgesproken aanname dat ik degene was die ze geheimen ging onthullen, op basis van een solide plan vol stappen en tussenstapjes, met hier en daar een motiverend duwtje, plaagstootje of grapje dat de groep de energieke voldoening zou geven aan iets bijzonders bezig te zijn. 

 

Van één gastschrijver weten we precies hoe zijn werkcolleges zijn verlopen. De eerste gastschrijver, Gerard Reve, gaf in het najaar van 1985 wekelijks twee werkgroepen en één hoorcollege, en van een van die werkgroepen zijn geluidsopnamen gemaakt die zich nu in de vorm van gebrande – en inmiddels gedigitaliseerde – cd’s in het Literatuurmuseum bevinden.

 

Ton Anbeek en Gerard Reve tijdens Reve’s laatste werkgroep in 1985

 

Het is fascinerend om Reve te horen, met zijn bekende gedragen, doordachte stem. En ook doet het me wat om de begeleidende hoogleraar, Ton Anbeek, bij wie ik later zelf studeerde, steeds allerlei praktische punten te horen doornemen.

 

Met die twintig uur aan luisterplezier was het alsof ik zelf in die collegebankjes zat. Ik ontkwam er niet aan het spelletje te spelen: zoek de verschillen, met zevenendertig jaar geleden. Zoals Reve hier oreert over de ‘Vier Zuilen Van Het Proza’, zo kom ik tot de Vier Verschillen Tussen Toen En Nu, die ik graag illustreer aan de hand van evenzovele audiofragmenten.

 

1.

 

 

‘Ik heb dit voor dit eerste college maar verbatim op schrift gesteld, maar u hoeft helemaal niet zo bang te zijn, het hoeft allemaal niet zo formeel te blijven hoor. Het begint dus… eh… Dames en heren, laat ik beginnen met u uiteen te zetten hoe ik mij het volbrengen van de opdracht voorstel die twee instituten, te weten de Universiteit van Leiden en de Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap, mij hebben verleend. Welnu. Ik wil u zoveel mogelijk gaan vertellen over het vak dat ik nu bijna veertig jaar met meer of minder succes heb beoefend.’ 

 

Wat vooral opvalt is dat hij een vorm kiest die nu niet meer zou werken. Ex cathedra houdt hij eerst een uur lang een oratie over zijn Vier Zuilen: Conceptie, Compositie, Stijl en Woordgebruik. Tegenover een stuk of vijftien studenten, met hoogleraar Ton Anbeek aan zijn zijde.

 

Dat heeft iets raars. Je merkt dat Reve het serieus neemt, dat hij opkijkt tegen de academische wereld, je hoort zelfs dat hij hier echt zenuwachtig voor is en geen slecht figuur wil slaan, en ook daarom voor zo’n uitgeschreven oratie kiest.

 

Tegelijkertijd zijn dit de try-outs voor de grote publieke lezingen, vier avonden maar liefst, die hij in een uitverkochte Pieterskerk zou gaan houden, en die later zijn gebundeld als Zelf Schrijver Worden (1986). Inmiddels is deze Albert Verweylezing teruggebracht tot één lezing. Dit najaar wordt de veertigste editie verzorgd door de huidige gastschrijver Nicolien Mizee, die ook expliciet naar Reve verwijst.

 

Zelf Schrijver Worden is een sleutelwerk in Reves oeuvre, in die zin dat hij hier zijn complete poëtica ontvouwt en toetst aan zijn eigen werk. Gevleugelde uitspraken als ‘waargebeurd is geen excuus’, ‘het verbod van het onverwachte’ komen hier vandaan, en het is fascinerend om ze hier in hun nog aftastende vorm te horen.  

 

2.

 

 

Student: ‘Die grote hoeveel seks in uw werk, vaak tot in detail uitgewerkt, is dat in sommige gevallen ook geïnspireerd door het feit dat dat lekker verkoopt, of is dat alleen een prettige bijkomstigheid?’ 

 

Reve: ‘Eh.. nee, néé… ik heb daar nooit rekening mee gehouden. Ik wilde het zo goed mogelijk schrijven en er zelf tevreden over zijn.’

 
Ook intrigerend is de reactie van de studenten op wat de zelfverklaarde Volksschrijver allemaal op ze loslaat. Na de voordrachten in het eerste uur, mogen de studenten in het tweede uur reageren. In de eerste weken zijn ze nog beleefd, aarzelend formulerend, erg intelligent ook vaak, en pas geleidelijk aan ontdooit dat wat, en komen ze ook met gedurfde vragen over seks.  

 

 

Reve: ‘Je mag best eens een keer het komische van een seksuele situatie inzien, want dat heeft het ook wel eens.’

 

Student: ‘Uit uw werk haal ik juist de indruk dat het tien keer per dag is?’ 

 

Reve: ‘Ja, mijn ideaal is... nou ja, seven times a day, keeps the doctor away. Maar het is erg goed, voor je haar, voor je hormonen.’ 

 
Dat verloop van schuchter naar mondig herken ik wel. Waar Reve kennelijk een formele afstand wilde bewaren, ook door ze consequent met ‘u’ aan te spreken, wilde ik juist zo snel mogelijk een lossere sfeer creëren, het leslokaal omvormen tot een creatief schrijfatelier, met opdrachten waarbij ze ook rond mochten lopen, even naar buiten konden.

 

De belangrijkste ingeving was dat ik ze na een paar colleges mee naar buiten nam, voor een wandeling en een workshop verhalen vertellen, waarbij iedereen, boven op de Burcht, persoonlijke verhalen ging vertellen.

 

Dat zie je Reve niet gauw doen. Die vertelt vooral graag zijn eigen anekdotes, bijzonder smakelijk, dat wel, of zoals hij zelf ergens beweert: ‘Moedig voorwaarts en ik lul wel een eind weg.’ 

 

3.

 

 

‘Volgens mijn opdracht zou ik voornamelijk mijn eigen werk als studieobject moeten aandragen. (…) Dat gaat mij minder vlot af dan ik had verwacht. Vaak als ik het over mijzelf of mijn werk heb krijg ik een hekel aan mijzelf, al duurt dat gelukkig meestal slechts kort. Maar ik denk dan maar al te vaak: ‘Is dat werkelijk allemaal zo groots, of is het een hoop hysterisch gelul?’

 
Na de colleges met grote verhandelingen is het de beurt aan studenten zelf, die in groepjes korte referaten houden over een werk van Reve, dit toetsen aan de poëticale opvattingen die hij ontvouwde, en daarover volgt dan een gesprek met de auteur.

 

Puur en alleen eigen werk opgeven, dat zou een gastschrijver tegenwoordig niet meer kunnen maken. Zelf was ik al huiverig om een paar eigen columns als studiemateriaal op te geven. Aan de andere kant: als het gastschrijverschap een soort ‘atelierbezoek’ is, dan vind je in dat atelier allerlei voorbeelden, voorstudies, werk in wording en ook eigen voltooide werken.

 

Puur literair-historisch leveren deze geluidsopnamen ook mooie inzichten op. Zo vertelt Reve dat hij bij vrijwel al zijn boeken vanaf Een circusjongen (1975) telkens als hij halverwege was een idee kreeg van de concrete slotscène. Dan schreef hij vervolgens eerst het slothoofdstuk, zodat hij daarnaartoe kon werken.

 

Een praktische, terloops in het gesprek met studenten vertelde tip, die misschien wel bruikbaarder is dan zijn wat hoogdravend gefilosofeer over de Conceptie of de Stijl als ‘een geschonken en niet te verwerven gegeven van het schrijverschap’. 

 

4.

 

 

‘Ik word niet geïmponeerd door geweldige recensies maar dat er in de winkel iemand op je afkomt die heel zacht zegt: weet je wat, door dit en dat wat ik toen las, of zij, het zijn meestal vrouwen… ook eigenaardig dat ik een racist ben, maar het zijn altijd gekleurde vrouwen, en altijd ploppers die mij aanspreken, die zo diep ontroerd zijn door mijn werk. Merkwaardig hè?’ 

 

Anbeek: ‘Wat zijn ploppers?’ 

 

‘Plof, plof, schiet, schiet! Inlanders.’

 

‘Ja, ik had ook jaren geleden en verhouding met een hele lieve jongen, Franky zo en zo. En die zei tegen me (Surinaams accent): ‘Gerard, jouw nieuwe boek, zó geil, maar zó moeilijk.’ (Als hij merkt dat niemand hier om lacht) ‘Ik dwaal af hè?’

 

Nog een verschil. Reve doet geregeld uitspraken die op het randje van seksistisch of racistisch zijn, of daar overheen gaan, en ook voor die tijd al ver gingen. Niet voor niets was er al wat discussie rond zijn aanstelling, omdat Reve in die tijd wel vaker publiekelijk van racisme was beschuldigd.

 

Een denigrerende term als ‘ploppers’ gebruiken (afgeleid van ‘pelopors’, waarmee Nederlandse soldaten de Indonesische antikoloniale strijders aanduidden), of een Surinaams accent opzetten: tegen zoiets zou de huidige generatie studenten onmiddellijk in het geweer komen.

 

Verontwaardigd weerwoord bleef in 1985 uit, maar zelfs in de audio-opnamen merk je dat dit niet goed viel. Stel je voor dat dit nu zou plaatsvinden, en het moment gefilmd was, en zich via sociale media zou verspreiden. Vrijwel zeker zou dat een enorme rel worden.

 
Wat ook zal meespelen is dat dit gebeurde in het slotcollege, waarbij er wijn werd geschonken, boeken werden gesigneerd, en Gerard Reve vrolijk moppen begon te tappen.

 

Voor mijn eigen afsluitende borrel had ik wat tafels gereserveerd bij café Barrera. Wat daar allemaal is besproken en of daar ook moppen zijn verteld weet ik niet meer. Gelukkig bestaan er ook geen geluidsopnamen van.