Argeloos meesterschap – De zkv’s van A.L. Snijders

Op 7 juni 2021 overleed A.L. Snijders. Christiaan Weijts bladerde door mappen met knipsels en brieven die Snijders verstuurde aan zijn vriend, de beeldhouwer Frank Letterie.  

 

zkv het; -’s. zeer kort verhaal (als literair genre geïntroduceerd en gepopulariseerd door schrijver A.L. Snijders, pseudoniem van Peter Cornelis Müller (1937-2021)) 
 
- Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal. 16e editie, 2022.

 

1. 

 

Ik ben een late bewonderaar van de zkv’s. Het moet begonnen zijn in het najaar van 2012, en op een dinsdagochtend. Op die dagen gaf ik als gastschrijver les in literatuur in Nijmegen. Om de files voor te zijn vertrok ik absurd vroeg, nog in het donker, oostwaarts vanuit Den Haag. 

 

Al bij knooppunt Oudenrijn belandde ik alsnog in een file. Het bleek ook het tijdstip te zijn waarop, elke week opnieuw, twee gebeurtenissen plaatshadden. Eén: de zon kwam op uit de horizon, nog zo laag dat de zonneklep er niet bij kon. Twee: op radio 4, de klassieke zender waarbij ik in gedachten mijn colleges kon ordenen, klonk deze dialoog: 

 

‘Goedemorgen, meneer Snijders.’ 

‘Goedemorgen, Margriet.’ 

 

Een sonore stem, traag, behoedzaam formulerend, babbelde wat over het leven in de Achterhoek, vanuit zijn boerderijtje nabij Lochem. Daarna las die stem ‘het zkv’ van die week, het zeer korte verhaal.  

 

In die muurvaste rij blikken autootjes, glimmend bij zonsopkomst, draaide ik het volume hoger. Ik had mijn hoofd vol met wat ik mijn Nijmeegse masterstudenten ging vertellen over de literatuur – ze lazen Céline, Flaubert, Kundera, de wereldklassiekers – en over de praktische kanten van de schrijfkunst. Hier gebeurde waar het werkelijk om ging. Een verhaal overvalt je, een stem neemt je mee, je raakt lichtjes gehypnotiseerd en blijft achter in een verwonderde stemming, waarin je er nog wat over blijft namijmeren. 

 

Elke week verheugde ik me op de file bij knooppunt Oudenrijn. Telkens nam ik me voor er zinnetjes uit te onthouden, voor die studenten, om te ontrafelen hoe hij het precies deed, maar dat kwam er niet van, en het mysterie school ook niet in afzonderlijke zinnetjes. Of misschien wilde ik deze geheimzinnige momenten ook niet al te analytisch benaderen.  

 

Een paar jaar later verhuisde A.L. Snijders naar de zondagochtend. ‘Goedemorgen, Margriet’ werd ‘Goedemorgen, Niels’. Ik stond dan in de keuken en maakte ontbijt. Maar als ik uit het raam keek, zag ik de zon opkomen boven een file bij knooppunt Oudenrijn. 

 

 

A.L. Snijders in 2011. Foto: Mylène Siegers, collectie: Literatuurmuseum

 

 

2.

 

Het genre van het zkv – dit jaar opgenomen in de nieuwe driedelige editie van Van Dale en in 2019 al online – is begonnen als een e-mail. Een select gezelschap van vrienden kreeg vanaf 2001 vrijwel dagelijks een zeer kort verhaal toegestuurd via een groepsmail.  In 2011 was dit uitgebreid tot een ‘graslijst’ van zo’n duizend lezers. 

 

Dat het nog diepere wortels heeft, leerde ik laatst in het Literatuurmuseum. Dat onlangs een dik pakket aan correspondentie heeft verworven die A.L. Snijders voerde met Frank Letterie, een beeldhouwer die hij in de jaren vijftig aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag had leren kennen. Snijders, toen nog gewoon Peter Müller, studeerde er één jaar, en stapte daarna over op een studie Nederlands in Amsterdam.

 

Letterie woonde later bij Vorden, tien kilometer van Klein Dochteren vandaan, waar Snijders na zijn jaren in Amsterdam met zijn vrouw Yvonne neerstreek. In Lochem kreeg hij een baantje bij de politieschool (‘Ik leer politieagenten d’s en t’s schrijven’), tussen 1965 en 1998. 

 

In die tijd schreef hij columns, in Het Parool en in allerlei regionale kranten, aangesloten bij de Deventer Dagblad Combinatie. Hij leverde die steevast in bij ‘de heer Van der Moer’, de hoofdredacteur, vergezeld van een brief die soms langer was dan de column zelf. Een groepje vrienden stond toen al op een geheimzinnige verzendlijst en ontving wekelijks een afschrift van die column, samen met die brief. Zo blijkt uit een brief van 20 januari 1993.

 

 

Dag Frank, Het is gebeurd. Waar we bang voor waren (vooral Y – die vreesde ontslag), is gebeurd. Ik ben tegen de lamp gelopen. Ik moet de reeks beëindigen. Het zit zo, ik zal ’t je uitleggen. Het gaat om de politie-frankeermachine. Die gebruik ik stiekem om 35 mensen per week mijn stukje + vd Moerbrief te versturen. 35 x f 1.60 = f 56. Dat is per maand f 224 (ongeveer mijn gasrekening sinds de centrale verwarming). Ik was altijd wel onrustig over deze fraude, maar ik suste me met zachte spreuken: secundaire arbeidsvoorwaarden, aanvulling op mijn karige salaris (voor iemand met mijn algemene ontwikkeling), en zo, en zo.

 
Aan de brieven aan Letterie, soms met het politielogo in het briefhoofd, kun je zien hoe zorgvuldig ze zijn opgesteld. Met een zwart tekenpennetje, soms een tekening of stempel erbij, of een spreuk in rood. Grote kapitalen, sierlijke ondertekening, oog voor de bladspiegel. De grafische vormgeving laat zien dat hij elke brief behandelde als een zelfstandige miniatuur. Kennelijk schreef hij zoals hij sprak, nauwgezet, zorgvuldig, en tegelijkertijd volstrekt natuurlijk, zonder enige verkramping of geforceerde stilering.

 

De brieven hebben dezelfde humor als de zkv’s, dezelfde ironie (‘Het waren natuurlijk ook een beetje jouw belastingcenten’), en vaak ook het typerende elegante, sobere einde dat je achterlaat in een eigenzinnige atmosfeer: ‘Ik zou het wel prettig vinden als je me zou schrijven dat je ’t jammer vindt. Dan is niet alles voor niets geweest.’ 

 

 

 

 

3. 

 

De keren dat ik lesgegeven heb in wat dan ‘creatief schrijven’ heet, merkte ik steeds hetzelfde bij de leerlingen. Zodra ze iets moesten inleveren of aan de rest van de groep laten horen, was het vaak alsof er stroop in hun toetsenborden was gemorst. Moeilijke woorden verschenen, ingewikkelde vergelijkingen werden opgetuigd, zinnen liepen houterig.  

 

Maar als je de schrijvers van al dat moeizame proza in de rook- of koffiepauze met elkaar hoorde praten, konden ze moeiteloos het ene sterke verhaal na het andere vertellen. Sterker nog, soms waren de e-mailtjes waarmee ze hun verhalen instuurden, in officiële Word-documenten, veel beter van toon en stijl dan die verhalen zelf.  

 

Schrijf het eens alsof je het vertelt in een mailtje aan een vriend, is dan altijd mijn advies. Meestal haalt dat de kramp eraf, en houden ze op met die even begrijpelijke als funeste neiging om ‘literair’ te doen.  

 

Het schrijverschap van A.L. Snijders is ontstaan in die intimiteit van de een-op-een-correspondentie. Dat geeft zijn verhalen die ongedwongen, natuurlijke toon, realiseerde hij zich ook zelf, blijkens een brief aan Letterie van 14 april 1994:  

 

 

Je hebt gelijk, brieven schrijven is veel leuker + gemakkelijker dan het fabriceren van stukjes. Ik ben altijd bevangen als ik een stukje moet schrijven, terwijl een brief zomaar aan mijn hand ontsnapt. Stukjes lijden aan zelfcensuur, brieven = winden laten aan de keukentafel.

 

Het is raadselachtig hoe dat werkt. Pas als je je werkelijk tot een specifiek iemand richt, krijgt een verhaal de vertrouwelijkheid die nodig is. Bij een goede stijl is het ‘alsof iemand het in je oor fluistert’, schreef Céline eens (jawel, ook in een brief). Het advies om te doen alsof je het aan een vriend in een mailtje schrijft werkt niet helemaal, merk ik zelf, als ik die truc weleens probeer toe te passen in columns of stukken als deze. Als lezer voel je het, als er echte vertrouwelijkheid ontstaat tussen jou en de schrijver, nietwaar?

 

 

 

 

Misschien is dat het wel, vertrouwelijkheid, dat Snijders zkv’s zo aantrekkelijk maakt. Het wonderlijke is dat de zkv’s vaak in één keer zijn geschreven, maar ook weer niet onbesuisd. De documentaire die Joost Conijn over hem maakte, Een handige dromer (2012), geeft een inkijkje in zijn werkwijze: absurd vroeg opstaan, op een bankje gaan liggen, waar hij het hele verhaal uitdenkt, en dat vervolgens in een halfuurtje intikken, met opzet op een ongemakkelijk metalen krukje. De rest van de dag is hij aan het werk op zijn erf, verzorgt de dieren, sleutelt aan zijn tractor, gaat houthakken, enzovoorts.  

 

Zo’n verhaaltje is dus niet hetzelfde als het spontane, ongeremde gebabbel van een brief (zoals, bijvoorbeeld, Gerard Reve die schreef). Zoals zijn brieven grafisch juist zorgvuldig gestileerd zijn, zo hebben ook de zkv’s een stilering. Woorden weglaten, schrappen, een ‘koude verbinding’ maken tussen twee alinea’s: het blijft wel degelijk ambachtswerk.  

 

Misschien wil ik er te veel in lezen, maar ik geloof dat die stijl een levenshouding spiegelt. ‘Men moet niet buigen, noch heersen,’ schrijft hij Letterie in 1993. De middenweg bewandelen, op elk gebied, ook het creatieve. Hij schrijft dit nadat hij op RTL4 bij Ursul de Geer te gast is geweest om over zijn debuut te praten, Ik leef aan de rand van de wereld, maar het gesprek ging vooral over de politieschool, en blijkbaar had hij zich niet helemaal correct uitgelaten, want Haagse agenten dreigden om hem ‘op te knopen aan de hoogste boom’, schrijft hij, met tussen haakjes toegevoegd: ‘(Y schrikt echt, ik niet, want ik weet welk gajes de orde in dit land handhaaft.)’  

 

Als afsluiting schrijft hij: ‘Ik moet echt mijn best doen mijn naïviteit te herwinnen.’ Herwonnen naïviteit: je zou het een levenshouding kunnen noemen, die ook in de zkv’s voelbaar is.  

 

Een delicate balanceerkunst tussen onbevangenheid en vakmanschap. Zoiets als Japanse tekenaars die pas na jaren oefenen een tekening in één lijn kunnen neerzetten, waarin de vitale argeloosheid van de beginneling versmelt met de kracht van de ervaren meester.