Maria Dermoût
Vrouwen en de P.C. Hooft-prijs

Wel verdiend,
niet ontvangen

Maria Dermoût
1888 - 1962
Lees meer

Maria Dermoût

1888 - 1962

Een echte kaskraker is De tienduizend dingen van de Indische schrijfster Maria Dermoût nooit geworden. Dat de roman desondanks sinds 1955 altijd in druk is geweest, is te danken aan de rijping, universaliteit en de stijl van haar werk. 

In februari 2024 verscheen de zeventiende druk van De tienduizend dingen van Maria Dermoût (1888-1962). Sinds 1955 is het boek altijd verkrijgbaar geweest: het heeft de status van een klassieker. De roman gaf haar zowel nationaal als internationaal grote bekendheid. Volgens Oek de Jong, groot bewonderaar van het werk van Maria Dermoût, zijn haar verhalen ‘fris’ gebleven (Oek de Jong leest Maria Dermoût, 2004). Zij stond buiten de literaire modes van haar tijd, was een eenling, en stond in een ‘veel grotere ruimte […] dan de meesten van haar schrijvende tijdgenoten’. ‘Zij is erin geslaagd, veel meer dan andere Nederlandse schrijvers met hun Nederlandse besognes en Nederlandse horizon, in haar werk het universele uit te drukken. Het is haar gelukt omdat ze nog toegang had tot een mythische wereld, een wereld waarin het magische, sprookjesachtige en werkelijk tragische nog volop bestonden.’  

 

De langdurige rijping van haar werk speelt volgens De Jong ook een grote rol. Dermoût debuteerde pas op haar 63ste, maar in veel van haar verhalen komen herinneringen uit haar jeugd terug. Zo verscheen De tienduizend dingen in 1955, maar al eerder begon Dermoût er aantekeningen voor te maken. Ze werd geïnspireerd door plekken die ze bezocht en mensen die ze er ontmoette. Maar het belangrijkst in een literair werk is de stijl, en die van Dermoût ontroert, ‘misschien wel omdat de schoonheid ervan uit pijn is ontstaan’. Dermoûts stijl is ‘licht en beweeglijk, soms bijna schetsmatig, aantekeningachtig, tegelijkertijd trefzeker en verfijnd’. 

Jeugd en huwelijk

Maria Dermoût werd als Maria Ingerman in 1888 geboren op Java, in het toenmalige Nederlands-Indië. Haar vader werkte daar in een suikerfabriek. Haar moeder overleed toen Maria nog jong was, zij heeft haar nooit gekend. Over Maria’s herkomst en de dood van haar moeder deed een verhaal de ronde. Maria’s moeder werd mogelijk vergiftigd door de Javaanse vrouw met wie haar vader een verhouding had. Deze vrouw zou zelfs Maria’s echte moeder zijn. 


In haar jeugd verbleef Dermoût verschillende periodes in Nederland. Het afscheid van Java viel haar steeds zwaarder. In Nog pas gisteren (1951), haar autobiografische debuutroman over haar kinderjaren, schrijft zij: 

 

Er was zoveel: behalve de mensen, ook het andere dat zij liefhad: het grote huis met de witmarmeren vloer en de zwarte ster, en de gouden vogels op de tochtdeuren, de groene ommuurde tuin, alle bomen, alle bloemen, de berg, de Lawoe achter het tuinmuurtje. […] Java en zijn blauwe bergen, en de blauwe zee eromheen. Zij moest tijd hebben om het alles te verliezen. 

 
Op haar 12de vertrok ze voor langere tijd naar Nederland, om in Haarlem naar school te gaan. Een ‘verschrikkelijke tijd’, zoals ze later noteerde. Bij haar terugkeer naar Java in 1905 ontmoette ze de jurist Isaac Dermoût. Ze trouwden en kregen twee kinderen, een zoon en een dochter. Omdat Isaac Dermoût werkte als ambtenaar in het koloniale bestuur kreeg het gezin iedere vier jaar een andere standplaats toegewezen. Meer dan vijfentwintig jaar lang trokken zij van de ene plaats naar de andere en verbleven onder andere in Ambon, Djokjakarta, Semarang en Batavia. Isaac Dermoût maakte carrière tot hoogste rechter en Maria Dermoût groeide uit tot een voorname vrouw binnen de Europese elite. 

In 1933 verhuisde het gezin voorgoed naar Nederland. Pas na het dramatische verlies van haar zoon Hans, die in 1945 op 35-jarige leeftijd stierf in een Japans interneringskamp, begon Maria Dermoût echt met schrijven. Zij had een zwakke gezondheid, en verbleef na de dood van haar man in 1952 op verschillende plaatsen in Nederland en Zwitserland, vaak in gezelschap van het gezin van haar dochter Ettie.  

De wreedheid van het leven, met de opdracht het lot in stilte te aanvaarden, is een last voor veel van haar personages

Schrijverschap

Haar tijd in Indonesië en het verlies van haar zoon zijn van cruciaal belang in haar schrijverschap. Verlies en verdriet vormen de grondtonen van haar oeuvre. De afwezigheid of dood van geliefden is een terugkerend thema, evenals de eenzaamheid die daarop volgt. De wreedheid van het leven, met de opdracht het lot in stilte te aanvaarden, is een last voor veel van haar personages. Maar ook is er de steeds terugkerende verwondering door een soms haast kinderlijke, open blik die maar weinig schrijvers zo treffend kunnen vastleggen. Deze verwondering uit zich in een grote liefde voor voorwerpen, landschap en omgeving. Ook Oek de Jong geniet van deze verwondering in haar werk:

 

Ik ken geen andere Nederlandse schrijver voor wie ‘de dingen’ zo belangrijk zijn, geen schrijver die er zo veelvuldig de aandacht op richt. Uit elk van haar verhalen spreekt die liefde voor de dingen, van schelpen – Dermoût was een kenner van schelpen – en koralen tot aan sieraden, mosselsausen, porseleinen bordjes, tifa-gongs en vlerkprauwen toe – de vlerkprauwen van de Molukken met hun roeiers, lange bamboestaken voor mast en zeilen, hun drijvers aan weerszijden die soms met een klap op het water slaan, een geluid dat ze zich na jaren nog herinnert, hoe het water dan onder die drijver wegspatte, en ook dat geluid hoort erbij, bij de dingen.

Persoonlijke documenten van Maria Dermoût uit de collectie van het Literatuurmuseum

De tienduizend dingen bevat zes verhalen die elk apart van elkaar te lezen zijn, maar toch als roman één geheel vormen. Personages, herhalingen, vooruitwijzingen en herinneringen verbinden de verhalen. In het laatste, ‘Allerzielen’, worden alle dode personages nogmaals opgevoerd. Het boek roept een indrukwekkende oosterse wereld op, waarin personages altijd bepaald worden door ‘het leven’, ‘de tienduizend dingen’. Natuur, herinneringen, voorwerpen, en de mensen vertonen een grote samenhang.

 

In het meest omvangrijke verhaal, ‘De tuin Kleyntjes’, volgen we mevrouw Kleyntjes, de bewoonster van het grote huis met de grote tuin, een voormalige specerijentuin aan de binnenbaai op een eiland in de Molukken. Felicia, haar kleindochter, is dol op haar oma en op de tuin van haar woning. Als Felicia jong is vertrekt zij met haar ouders naar Nederland, om later als alleenstaande moeder met haar zoontje Himpies terug te keren. Na de dood van haar oma wordt ze de nieuwe ‘mevrouw Kleyntjes’. 

Het gezin Dermoût in de tuin bij hun huis in Nederlands-Indië

Als lezer word je meegenomen in een bloemrijke beschrijving van vele plaatsen in de tuin en van voorwerpen als de reusachtige en angstaanjagende schelp Lewijatan. Bijzonder veel aandacht krijgt ‘de mooie la’ in de kast op oma’s kamer, waar ‘schatten’ bewaard worden, juwelen, een mooie waaier, een gifbordje van Ceram en vele bijzondere stenen, waaronder verschillende soorten ‘Slangenstenen’. Het hoofdstuk zit vol verwijzingen naar Indische mythes en gebruiken, zoals bibi met haar mand vol kostbaarheden, die Himpies een schelpensnoer om de hals hangt en daarmee zijn dood voorspelt. De kostbare Karbonkelsteen blijkt later de dood van Felicia’s man te hebben veroorzaakt.


In ‘Constance en de matroos’, het vierde hoofdstuk, staat een jong Hollands ambtenarenstel centraal, bezien door hun personeel, met uitgebreide beschrijvingen van onder andere ‘rotantrekken’ en ‘tifa-gongs’.

 

Het (soms voorspelde) lot van de dood en het mysterie eromheen vormen de leidraad in de roman, en in deze scènes wordt vaak juist opvallend weinig beschreven en gezegd.

‘Het zijn de schelpenzoekers onder de lezers, de trage wandelaars, die stilstaan en zich bukken om die ene schelp op te rapen – zij zien het bijzondere van dit werk’ 

Dit te begrijpen, en belangrijker, te doorgronden, vergt van lezers geduld en oog voor het bijzondere in Dermoûts werk. Volgens Oek de Jong weet slechts een beperkt publiek haar werk op verdiende waarde te schatten. ‘Het zijn de schelpenzoekers onder de lezers, de trage wandelaars, die stilstaan en zich bukken om die ene schep op te rapen – zij zien het bijzondere van dit werk.’ 

Eerste druk van De tienduizend dingen met correcties

Receptie van De tienduizend dingen

In Elseviers Weekblad verschijnt algauw een positieve recensie, waarin Dermoût wordt geprezen om haar talent:

 

Zij is nuchter genoeg om niet te offeren aan het eeuwigheidsgedweep der Westerse romantici. Haar blik is zozeer doortrokken geraakt van de rust van het Oosten – en daarbij toch Westers scherp en onderscheidend gebleven – dat zij de tijd niet behoeft te ontkennen om er doorheen te zien. Zij ziet door het hele leven heen – dat zich toch in de breedte voor haar uitbreidt – en komt zo in verwondering voor de grens te staan waar het mensenleven van uitgaat en waarheen het terugkeert: tegenover de tienduizend dingen.

 

De recensent besluit met: ‘Van het begin tot het eind verplaatst dit boek ons in een werkelijkheid waarin alles volkomen natuurlijk toegaat, maar waar juist het natuurlijke voortdurend met geheim geladen blijft. Wie daar ongevoelig voor is zal wel niet begrijpen dat een ander dit een van de meest fascinerende boeken kan vinden die hij ooit gelezen heeft.’ 

 
Volgens Het Vrije Volk brengt Dermoût ons in ‘de droomsfeer der Molukken’ met haar lichte schrijftoets. Opmerkelijk is de toevoeging van een analyse van het literaire veld van die tijd:  

 

Wat is de situatie de laatste tijd veranderd! Het lijkt soms wel of de interessantste auteurs van dit ogenblik vrouwen zijn en bepaald zijn het geen “damesromans” tussen aanhalingstekens, die zij afleveren, maar romans, novellen en korte verhalen die in elk opzicht tot het beste deel van de moderne Nederlandse letterkunde behoren.

 

In het Algemeen Dagblad wordt haar roman als ‘intens vervelend’ ervaren, maar de meeste vroege recensies bevinden zich op het spectrum tussen lyrisch en overwegend positief. Vaak wordt de kanttekening geplaatst dat dit een boek voor weinigen zal zijn. Dermoût wordt meermaals vergeleken met schrijvers als Bep Vuyk en Albert Helman. Haar toon wordt als ‘subtieler’ en ‘ontroerend’ gezien, en haar werk als ‘verwarmend en tegelijkertijd zeer weemoedig stemmend’.  

Maria Dermoût, 1957. Foto: Edith Visser

Steeds terugkerend is de lof voor de beschrijvingen van Indonesië, gezien als een ‘intense liefde’ van Dermoût, waarvan zij de lezers deelgenoot maakt. Bovenal zijn de recensies het met elkaar eens dat Dermoût een allesomvattend boek over het leven schreef, en dat op een uitzonderlijk knappe en subtiele wijze. ‘Een document van menselijkheid’, waar het leven een raadsel blijft, ‘beklemmend en verrukkend’.

 

Veel recensenten merken een groot verdriet op, dat door al Dermoûts werk vloeit. Haar eigen stijl, die als Indonesische vertelstijl wordt getypeerd, onderscheidt haar van andere schrijvers die in die tijd over andere landen en culturen schreven. Haar bezielde verteltaal is geïnspireerd door de orale vertelkunst die onder Indonesiërs en Indo-Europeanen is ontwikkeld. Volgens Rob Nieuwenhuys was zij daarom geen ‘echte Nederlandse schrijfster’.

‘Haar boeken zijn niet van het soort, waar het gretig in de gebeurtenissen van het ogenblik geïnteresseerde grote publiek op aanvalt. Het worden geen best-sellers’

Het is volgens verschillende dagbladen de ‘oosterse blik’ die vereist is om de roman op grote waarde te kunnen schatten, om deze ‘in zijn volle bekoring [te] kunnen ondergaan’. Deze Indische vertelstijl ‘ruist’, ‘verhaalt fluisterend als een zomerwind, kabbelend als water’ en is als een ‘betoverend zingen’.  


Ook Clare Lennart is doordrongen van de betovering die uitgaat van De tienduizend dingen. Kritiek op de roman benoemt zij geheel tot de verantwoordelijkheid van de lezer, deze zou dan de ‘ontvankelijkheid’ ervoor missen en om die reden niet geraakt worden. ‘Haar boeken zijn niet van het soort, waar het gretig in de gebeurtenissen van het ogenblik geïnteresseerde grote publiek op aanvalt. Het worden geen best-sellers. Maar voor wie gevoelig is voor de betovering, die ervan uitstraalt, is ieder nieuw werk van Maria Dermoût een verheugende gebeurtenis.’  

Een brief van Dermoût met een tekening van het eiland Ambon aan Irma Silzer, de Duitse vertaler van De tienduizend dingen

De roman kent een groot internationaal succes. Vooral in de Verenigde Staten, waar het boek nog steeds in druk is, neemt de verkoop een enorme vlucht nadat er in 1958 een zeer positieve recensie in The Sunday Times verschijnt. ‘This is a strange – and there is no other word for it – a beautiful book. To publish a first novel at the age of seventy must need considerable courage. Mme Dermoût commands a far greater respect than most writers who have been at it for a lifetime.’  

 

Later, rond haar honderdste geboortedag in 1988, wordt Dermoût opnieuw geprezen. ‘Haar stijl is onvergelijkelijk mooi. Zij bezit de benijdenswaardige gave om met enkele woorden vele te zeggen.’ Haar werk verdient volgens de recensent in Nederland veel meer aandacht. De Provinciale Zeeuwse Courant sluit zich hier tien jaar later, bij de verschijning van de ‘Salamander Klassiek’-editie, bij aan. ‘Wat zou de mooiste roman van de moderne Nederlandse literatuur zijn? Een werk van Reve of van Hermans? Toch iets van Wolkers of Mulisch? Ik houd het op De tienduizend dingen van Maria Dermoût.’  

 

Toch heeft Dermoût nooit de bekendheid van Reve, Hermans, Wolkers of Mulisch genoten. De tienduizend dingen werd zonder meer goed ontvangen, maar werd ook door bijna alle recensenten als een boek voor een kleine groep liefhebbers getypeerd. Een kaskraker zou het niet worden, de ‘schelpenzoekers’ onder de lezers wisten haar boek echter zeer te waarderen. Dat de roman desondanks nu nog steeds in druk is kan te maken hebben met de rijping, universaliteit en de stijl van haar werk. Zij was wellicht moderner dan haar tijdgenoten, haar werk is van alle tijden.  

‘Ik heb het verleden nogal hevig doorleefd. Daarom kan ik altijd maar over één onderwerp schrijven, – die tijd, destijds, daarginds, en nooit over een onderwerp nu en hier’

Die tijd, destijds, daarginds 

Maria Dermoût was diep geworteld in Indië. ‘Ik heb het verleden nogal hevig doorleefd. Daarom kan ik altijd maar over één onderwerp schrijven, – die tijd, destijds, daarginds, en nooit over een onderwerp nu en hier.’  


Ze gaf zelf aan geen belangstelling voor koloniale beweegredenen of politiek te hebben. Toch zit er volgens literatuurwetenschappers wel degelijk een onopvallende politieke toon in haar werk, en kan het ook als kritiek op het koloniale bestel gelezen worden. Nog pas gisteren kent verschillende verwijzingen naar het geweld dat lag te broeien onder het leven van Europeanen in Indië. In De tienduizend dingen speelt Dermoût met herhalingen, zoals het gebruik van het luiden van de slavenbel bij een aankomst en een vertrek. Ook de aanwezigheid van drie spookmeisjes, spelend in de tuin Kleyntjes, herinnert aan het rampzalige Molukse verleden op Ambon. In ‘Constance en de matroos’ staan niet, zoals gebruikelijk in die tijd, de emoties van Europese nieuwkomers centraal, maar die van de eilandbewoners. De hoofdrollen worden gespeeld door twee Molukse vrouwelijke bedienden, het Hollandse stel vervult veelal de rol van toeschouwer.  


Dermoût geeft in haar werk een stem aan de in Indië geboren en getogen bevolking, ongeacht van welke kleur en klasse zij zijn.  

Maria Dermoût, 1957. Foto: Edith Visser