Hoeveel zinnen hebben zich zo vastgezet in het collectieve geheugen als Neeltje Maria Mins ‘voor wie ik liefheb, wil ik heten’? Een zin die mede zo beklijft door de tederheid die ook de naam van de dichter uitstraalt: de verkleinde voornaam; de achternaam die zich als synoniem van ‘weinig’ én als vervoeging van het liefhebbende werkwoord ‘minnen’ laat vertalen, waarin geen stokje naar boven of naar beneden uitsteekt.
En dan natuurlijk die dienstbare betekenis: dat wat jou het meest tot jou maakt, je naam, in de handen van een ander willen leggen. Niet voor niets komt er geen hoofdletter voor in haar debuut Voor wie ik liefheb wil ik heten, waarvan we zelfs die grote V in een kleine moeten veranderen – blijkens de ‘door neeltje min gekorrigeerde proef’ in de collectie van het Literatuurmuseum.