De vreemde tegendraadsheid van Til Brugman: ‘Mijn soties – die durven de uitgevers helemaal niet aan’

Til Brugman schreef honderden grotesken, die ze aan de straatstenen niet kwijt kon. Toch bleef ze schrijven. Valentijn Hoogenkamp las haar ongepubliceerde verhalen, die in het archief van het Literatuurmuseum bewaard worden.

 

Til Brugman was een schrijfster van bescheiden faam. Haar groteske ‘De laatste keer’ begint zo:

 

In Europa waren nog drie gekroonde hoofden. Het een noemde zich keizer, het andere koning en het derde eenvoudigjesweg president. Die bedekte zijn kroon gewoonlijk met een hoge hoed.

 

Deze gekroonde hoofden (waarvan één dus zijn kroon heeft verstopt onder een hoed) eisen oorlogsvoering, want: ‘Het land heeft oorlog nodig! Oorlog boort nieuwe aderen aan! Waar blijft anders ons heldendom?’

 

Om aan de vraag van zijn opperhoofden te voldoen, stuurt het volk deze drie vervolgens zelf naar het slagveld. Helemaal alleen vormen zij de voorhoede en moeten ze alle ontberingen van de oorlog ondergaan. De majesteiten krijgen luizen, hun benen worden geamputeerd en ze hangen als slappe was in het prikkeldraad. Het Ondervoedingsministerie giet hun slechte wijn in tot ze rondjes boogie-woogiën op hun krukken. In de loopgraven krijgen zij met kerst heel kleine sparrenboompjes en ruiken aan een foto van een gebraden kalkoen. Hoeveel de gekroonde hoofden ook tegensputteren en vrede eisen, het volk weigert dit. Want alleen oorlog leidt tot vrede! 

 

Toen ik werd uitgenodigd om in het archief van het Literatuurmuseum rond te neuzen had ik om iets absurds gevraagd

 

Dit verhaal wordt bewaard in het Literatuurmuseum, in een map met ongepubliceerd werk. Brugman schreef honderden grotesken die ze aan de straatstenen niet kwijt kon. Misschien komt dit doordat haar werk werd gekenmerkt door een ‘pedagogisch idealisme’, ze geloofde in esthetische en ethische opvoeding door de kunst. Voor dit soort verhalen, met een duidelijke moraal, was in de naoorlogse periode weinig publiek. Existentialistische eenzaamheid was in die jaren populairder dan geëngageerde gemeenschapszin.  

 

Toen ik werd uitgenodigd om in het archief van het Literatuurmuseum rond te neuzen had ik om iets absurds gevraagd. Ik wilde Nederlandse schrijvers leren kennen die zich wagen aan dat wat niet bestaat. Die grillige en verrassende verhalen schrijven, misschien een beetje eng, maar toch ook aantrekkelijk omdat er bij het lezen vuurwerk afgaat in je hoofd. Projectleider Jennie Barbier liet me het gipsen afgietsel van het gebit van Joost Zwagerman zien en een trui gebreid door de moeder van Adriaan van Dis. Nadat ik de schrijfmachine van Thea Beckman had geaaid, gaf Jennie me een map met de korte, vreemde verhalen van Til Brugman.  

 

Til Brugman, jaren twintig. Collectie Literatuurmuseum

 

Brugman werd in 1888 geboren in Amsterdam als oudste dochter in een welgesteld streng katholiek gezin. Op haar 23ste ging ze op kamers na de zoveelste ruzie met haar ouders en werd correspondente vreemde talen. Later verhuisde zij naar Den Haag waar ze ging samenwonen met zangeres Sienna Masthoff. In deze periode raakte zij bevriend met zo’n beetje alle kopstukken van de Nederlandse en internationale avant-garde, lees ik in een artikel over haar in De Groene Amsterdammer: met Piet Mondriaan, die ze op dansles had ontmoet, met Gerrit Rietveld, die speciaal voor haar stoelen en een tafel had ontworpen, en met Vilmos Huszár, die de muziekkamer van haar donkere Haagse appartement omtoverde tot een koele, geometrisch verantwoorde ‘Compositie in Grijs’ (‘al werden de strakke lijnen van de Rietveldstoelen na verloop van tijd verzacht door kussentjes en de tafeltjes met gehaakte kleedjes en potplanten bedekt,’ schrijft Xandra Schutte hierover).  

 

Via Mondriaan kwam Brugman ook in contact met De Stijl-kunstenaars en -architecten als Theo Doesburg, J.J.P. Oud en Cornelis van Eesteren. In een tijd zonder Duolingo lukte het haar om als autodidact vijftien talen te leren. Als polyglot vertaalde ze artikelen voor Doesburgs tijdschrift De Stijl en was vanaf begin jaren twintig agent voor het werk van Mondriaan, El Lissitzky, Hans Arp en Max Burchartz. Geïnspireerd door De Stijl schreef Brugman klankgedichten waarin het gaat om typografie, ritme en klankkleur, zonder verwijzingen naar de werkelijkheid. Ze kreeg slechts één van die gedichten, ‘R’, gepubliceerd in Doesburgs tijdschrift, want hij was niet zo van haar werk gecharmeerd. In een brief schreef hij de volgende giftige passage, tekenend voor Brugmans positie binnen deze kunstenaarsgroep:

 

In Den Haag woont ’n klein monster, die voorgeeft homosexueel te zijn, maar die zoo vrouwelijk is als ’n pasgeboren baker, het heet Brugman. (...) Haar prulversjes vonden geen plaats in De Stijl.

 

Het vrouwelijke werd binnen De Stijl in verband gebracht met het verweekte, sentimentele. Een homoseksuele vrouw was beter dan een heteroseksuele vrouw, maar Brugmans homoseksualiteit werd dus door Doesburg in twijfel getrokken.

 

Ongepubliceerde verhalen van Til Brugman uit de collectie van het Literatuurmuseum

 

In 1926 leerde Til Brugman de Duitse dadaïste Hannah Höch kennen, met wie zij ruim negen jaar zou samenleven. Onder haar invloed begon Brugman met het schrijven van grotesken, een binnen het dadaïsme geliefd genre dat gekenmerkt wordt door vermenging van het ernstige met het komische, het realistische met het fantastische; mateloosheid en vervorming; overdrijving en verabsolutering. ‘Een groteske kan pas gewaardeerd worden, als de mensen wat beleefd hebben en tot dieper inzicht zijn gekomen, zodat ze niet meer of alleen iets tragisch of iets komisch vatten, maar over kunnen gaan van ’t een in ’t ander,’ zei Brugman. Zij schreef deze grotesken eerst in het Nederlands en vanaf 1929 – toen zij met Höch naar Berlijn verhuisde – ook in het Duits.

 

Bekijk het portret dat Hannah Höch maakte van Til Brugman

Schrijversgalerij

Zoals gezegd werden maar weinig van deze verhalen, door Brugman liefkozend ‘soties’ genoemd, gepubliceerd. Het bleef bij de in 1935 in Berlijn verschenen bundel Scheingehacktes. Grotesken mit Zeichnungen von Hannah Höch, enkele tijdschriftpublicaties in de jaren veertig en vijftig, en vier grotesken in de in 1959 postuum verschenen bundel Spiegel en lachspiegel. ‘Mijn soties – die durven de uitgevers helemaal niet aan, want behalve verontrustend zijn ze bovendien kort en “wat kort is, gaat niet” zeggen ze,’ zo verklaarde Brugman.  

 

‘Mijn soties – die durven de uitgevers helemaal niet aan, want behalve verontrustend zijn ze bovendien kort’

 

Toch bleef ze schrijven. Deze vasthoudendheid komt mooi tot uiting in haar ongepubliceerde verhaal ‘Muzikale loopbaan’. Daarin voert ze het zeer ongetalenteerde wonderkind Ineke Heuveling op.

 

Want dat je evengoed ondermaats een wereldwonder kan zijn, kwam bij de familie Heuveling niet op.

 

Het kind zingt hard en vals en wordt daarom door haar moeder en lerares steeds weer gevraagd om beter te luisteren, haar mond te houden of dan toch ten minste alleen te neuriën. Maar één ding weet Ineke zeker:

 

Je moet volhouden. Om te leren lopen, moet je lopen, om te leren spreken, moet je spreken. Wat zou er dan aan dat zingen zijn, dat je kon leren, als je je toet hield?

 

Ineke zet moedig door, ook als bij concerten de sopranen op de eerste rij haar schoppen en haar armen blauw worden geknepen. Uiteindelijk zingt ze zelfs boven een bekende Franse solist uit, blijft doorgalmen als het koor allang stilgevallen is. Ineke ziet het optreden zelf als een groot succes. Niemand kan haar haar triomf afnemen.

 

Bekijk het verhaal ‘Muzikale loopbaan’ van Til Brugman 

 

 

Brugmans vreemde tegendraadsheid zou ook een verklaring kunnen zijn voor het uitblijven van haar eigen grote succes. In haar ongepubliceerde groteske ‘Petemoei der letteren’ is schrijver Dim Pannerd net teruggekeerd van anderhalf jaar noest schrijven te midden van de boeren op het platteland. Hij brengt zijn dikke manuscript, ‘het Land’, naar uitgever Bims van Bams, die gretig toehapt. Pannerd hoeft zich verder niet met de promotie te bemoeien, laat dat maar Van Bams over. ‘Wilt u nu of over honderd jaar gelezen worden?’ vraagt hij met zijn goeie-god-de-vader-gezicht. ‘Natuurlijk nu,’ antwoordt Pannerd en wordt naar huis gestuurd om in alle rust een vervolg te schrijven. Zijn uitgever gaat ondertussen ‘Amerikaanser dan Amerikaans’ te werk: er wordt een persfoto van onze grootste schrijver ‘Dimicaccio Erp de Panode’ verspreid waarop Dim eruitziet als een kruising tussen Mussolini en Adolphe Menjou. In de weekbladen duikt het verhaal op dat Dim van adel is, dat hij een groot kenner is van roze parels, mysterieuze amuletten op zijn behaarde borst draagt, een incestueuze relatie heeft met zijn zuster die tevens zijn muze is en dat hij kolibries buiginkjes leert met een miniatuur, op maat gemaakt zweepje. Dims boek verkoopt als een tierelier, al heeft Bims van Bams het hier en daar herschreven: meer seksscènes. Als de gefrustreerde Dim zijn uitgever neerschiet wordt dit gezien als een grote publiciteitsstunt en verkoopt hij prompt nog 40.000 boeken. 

 

Het vertelplezier spat ervan af als Brugman de verzinsels van Bims van Bams beschrijft. Die worsteling tussen de strenge schrijver en de flamboyante fantast zal Brugman misschien zelf ook wel hebben gevoeld. In haar grotesken lijkt ze, ondanks haar stichtelijke inborst, toch altijd de kant van het ongerijmde te kiezen. Want wie maakt Brugman nu belachelijk: de uitgever, of die ploeterende schrijver die zo hardnekkig aan de waarheid hecht?

 

Die worsteling tussen de strenge schrijver en de flamboyante fantast zal Brugman misschien zelf ook hebben gevoeld 

 

Bekijk het verhaal ‘Petemoei der letteren’ van Til Brugman

 

 

Pas op 58-jarige leeftijd publiceerde Brugman, die na haar breuk met Höch naar Nederland was teruggekeerd, haar eerste roman, getiteld Bodem. Marcus van Boven, Gods knaap (1946), bij De Bezige Bij. Dit boek was gepland als eerste deel van een trilogie, maar na kritiek uit katholieke hoek verbrak de uitgeverij de banden. Samen met mijn redactrice Suzanne Holtzer daalde ik af in de kelderarchieven van De Bezige Bij om sporen van Brugman te zoeken. In een accordeonkast, zo een die over een rails kan rollen, stonden drie exemplaren van Bodem. We hoopten een vergeten klassieker te herontdekken, maar helaas gebeurde dit niet. Het eerste hoofdstuk was archaïsch en somber, als een woonkamer van donker hout waar de staande klok oorverdovend tikt. Zo heel anders dan haar frisse grotesken.

 

Hopelijk vinden die hun weg naar een herdruk, want de manier waarop Brugman met haar tomeloze fantasie de werkelijkheid steeds kantelt houdt ons scherp. De uitgever hoeft er alleen maar een kolibrie bij te verzinnen.

 

Til Brugman, jaren dertig. Aan de muur hangt een schilderij van Mondriaan. Collectie Literatuurmuseum