‘Dutch comfort’ toont een wereld van dreiging en chaos – Twee vroege toneelteksten van Willem Frederik Hermans

‘In mijn melodrama’s is de arme, brave wees echt niet het buitenechtelijke kind van de miljonairsdochter, en de betoverde prinsen blijven altijd betoverd.’ Peter Kegel schrijft een tweeluik over twee vroege toneelteksten van Willem Frederik Hermans: ‘Het omgekeerde pension’ en ‘Dutch comfort’. Dit is het tweede artikel.

 

Lees hier het eerste deel: Eigenlijk had ik het stuk heel anders bedoeld.’

 

‘Eigenlijk had ik het stuk heel anders bedoeld’ – Twee vroege toneelteksten van Willem Frederik Hermans, deel 1

Lees het artikel

Over de toneelteksten van Willem Frederik Hermans bestaan de nodige misverstanden. Die ontstonden al bij de eerste receptie. Zo schreef Hermans de eenakter ‘Het omgekeerde pension’ als avant-gardetoneel, met een uiterst serieuze inzet, maar het stuk oogstte succes als klucht. En ook bij ‘Dutch comfort’, rond dezelfde tijd geschreven, was de verwarring aanzienlijk. Hermans’ uitgever Geert van Oorschot meende dat het stuk met een happy-end afsloot en was er niet over te spreken. Maar op die veronderstelde goede afloop valt het nodige af te dingen…

 

‘Dutch comfort’ speelt, zoals de regieaanwijzingen vermelden, ‘in een stadje in het zuiden des lands, gelegen aan een denkbeeldige rivier, de Vleer – het stadje heet dan ook Vleermuizerberg. De bevolking is in religieus opzicht gemengd, maar overwegend rk. […] Tijdperk aan het einde van de oorlog, de avond vóór en de dag van de bevrijding van de Duitse bezetting.’  

 

Met die tijdruimtelijke situering creëert Hermans het perfecte decor voor de beschrijving van de verwarring, ontluistering en ontreddering die kenmerkend is voor al zijn literaire teksten die zich afspelen tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. In ‘Dutch comfort’ werkt hij die voor het eerst in een dramatische, heel directe en dus ook heel confronterende vorm uit.  

 

In de typoscriptversie uit 1953 (de tekst die Van Oorschot las) werd het stuk in neutrale bewoordingen geïntroduceerd als een ‘drama in een voorspel en twee bedrijven’. Negen jaar later kondigt de titelpagina van het toneelstuk zoals het in Drie drama’s is opgenomen een opvallende genreverschuiving aan ten opzichte van die eerste versie: ‘Dutch comfort’ is nu een ‘Proeve van volkstoneel in een voorspel en twee bedrijven’.  

 

Maar met het traditioneel luchtige genre van het volkstoneel heeft ‘Dutch comfort’ maar heel weinig van doen. Hermans draait de wetten van het genre helemaal om, zoals hij dat in 1957 al heeft gedaan met zijn Drie melodrama’s. Die melodrama’s, benadrukte Hermans, zijn geen melodrama’s volgens de conventionele, romantische opvattingen van het genre, waarin ‘de geijkte deugd […] beloond wordt en de geijkte boosheid bestraft’, maar duistere en donkere teksten, uitmondend in een plot zonder catharsis. In de woorden van Hermans: ‘In mijn melodrama’s is de arme, brave wees echt niet het buitenechtelijke kind van de miljonairsdochter, en de betoverde prinsen blijven altijd betoverd.’ 

 

Ook ‘Dutch comfort’ kent geen goede afloop, al had Van Oorschot die er dus, tot grote verbazing van Hermans, wél in gelezen. De plot van het stuk is geheel in lijn met de betekenis van het gezegde zoals die aan het begin van de toneeltekst wordt verwoord door de uit Engeland teruggekeerde verzetsman Arie Sonderman: ‘Daar bedoelen ze mee, als iemand zich heel tevreden voelt wanneer hij zijn been gebroken heeft, dat hij zijn nek niet gebroken heeft. Dat bedoelen ze met “dutch comfort”’. En dat vinden de Engelsen niet flink, maar ‘ze vinden het, geloof ik, laf.’

 

‘In mijn melodrama’s is de arme, brave wees echt niet het buitenechtelijke kind van de miljonairsdochter, en de betoverde prinsen blijven altijd betoverd’ 

 

 

Willem Frederik Hermans ten tijde van de Tweede Wereldoorlog

 

‘Dutch comfort’ toont een wereld van dreiging en chaos. De directe omgeving waarbinnen Hermans zijn toneel ensceneert wordt bepaald door een avondklok, patrouillerende Duitse soldaten, heimelijke verplaatsingen tussen vijandelijke linies, kanongebulder in de verte en een bombardement in de heel vroege ochtend. Daarbij is de feitelijke plaats van handeling een ruimte die zich nog het best als ruïne laat definiëren: een door een granaatinslag zo goed als geheel beschadigd huis, waarvan de enige nog gespaarde kamer de badkamer is – en dat is dan weer een besloten ruimte, zonder ramen en dus zonder uitzicht. Electriciteit en stromend water ontbreken.

 

Een dergelijke ruimte leent zich bij uitstek voor de presentatie van een aantal klassiek hermansiaanse thema’s, zoals we die overal in het oeuvre tegenkomen: de onbeholpenheid van Nederland dat als klein landje niets in de wereld heeft in te brengen, het amateurisme en de misplaatste branie van het verzet, het door en door burgerlijke karakter van de immer fatsoenlijke Nederlander, een onduidelijke rolverdeling tussen held en verrader, dader en slachtoffer, en absurde, veelal religieuze preoccupaties met recht en waarheid.  

 

Dat laatste thema wordt in ‘Dutch comfort’ uitgebeeld via een zalvende dominee en dito pastoor, én door de drie bs’ers Jan (orthodox protestant), Kees (vrijzinnig) en Klaassens, ‘slagersjongen en bovendien rooms’. Die Klaassens, de veronderstelde leader of the gang, manifesteert zich als hét voorbeeld van een in agressiviteit volkomen doorgeslagen verzetsstrijder: hij schiet zijn revolver leeg op de al dode Duitser met de speaking name Edwin Krebs, om hem daarbij in persona in een hyperbolische, célineaans-ontsporende overdrijving niet alleen verantwoordelijk te stellen voor een (waarschijnlijk) door hem begane moord, maar in één moeite door ook voor een aantal andere moorden, én voor zo’n beetje alle door de Duitsers begane oorlogsmisdaden: ‘En die is voor de landwacht! En die is voor Hitler! En die is voor alles, alles, alles [schopt herhaaldelijk] Een klein land overvallen! Wij hadden jullie niks gedaan! Maar jij ging Rotterdam bombarderen! Jij hebt de joden uitgemoord!’  

 

Typoscript ‘Dutch comfort’, 1953

 

De in het toneelstuk opgevoerde personages, waar Van Oorschot blijkens zijn brief uit 1954 zo’n moeite mee had, zijn – precies zoals de personages in de latere Donkere kamer – niet meer dan flat prototypes, en ze vergezellen een al net zo plat gepresenteerde dokter Kalmthoudt, grootheid van het plaatselijke verzet én het type dokter dat niet van zijn vrouwelijke patiënten kan afblijven. Vergelijkbaar ‘plat’ is de teruggekeerde verzetsman Arie Sonderman, een verzetsman die alleen nog maar een ‘rustig, tevreden en comfortabel leven’ wil en daarmee de deels door hemzelf veroorzaakte grotesk-absurdistische realiteit al te opzichtig verdoezelt. En dan is er nog diens vrouw Thera, begeerd door de dokter, overspelig met de Duitse commandant van de Sicherheitspolizei Krebs, en letterlijk en figuurlijk volkomen de weg kwijt in de chaos van het vernietigde huis.  

 

Die Krebs is ondertussen, volgens weer een ander personage, Mevrouw Hafkamp – zelf representante van de al te gemakkelijk oordelende burgerlijke rechtschapenheid, tien jaar jonger dan de door Krebs kort voor het einde van de oorlog bezwangerde en nog ‘goed geconserveerde’ Thera – de ‘vuilste rotmof’ van allemaal, wat vooral moet blijken uit de manier waarop deze haar man Henri zou hebben vermoord: ‘Verdomme, verdomme nog an toe! Hij heeft Henri vermoord. Eigenhandig heeft hij hem vermoord! En u ging met die vuilak naar bed! Hij heeft Henri meegenomen in zijn auto en bij het kruispunt naar Welperdam heeft hij hem doodgeschoten en op de weg gesmeten en toen… en toen… is hij over hem heen gereden met zijn auto, zodat iedereen zou denken dat het een ongeluk was. Zijn haar zat aan het spatbord van de auto… Ik kwam er langs op de fiets…’ 

 

 

Het toneel biedt Hermans hier de mogelijkheid om zijn wereldbeeld van misantropie, moedwil en misverstand ruim baan te geven

 

 

Wrede oorlogsdaad, of meer waan dan werkelijkheid? In de potpourri van achterdocht, leugen, bedrog, extreem geweld en onwetendheid die Hermans de toneelkijker en lezer met ‘Dutch comfort’ voorschotelt, is dat nauwelijks te ontwarren. Maar wat wél duidelijk is: het toneel biedt Hermans hier de mogelijkheid om zijn wereldbeeld van misantropie, moedwil en misverstand ruim baan te geven. En hij dist die visie met graagte en unverfroren op binnen de door hem volledig naar zijn hand gezette kaders van het in doorsnee meest vrolijke en eind-goed-al-goed volkstoneel. Hermans keert het genre binnenstebuiten en zet, als in ‘Het omgekeerde pension’ en in de latere melodrama’s, alles tot in het absurde op z’n kop.  

 

Daarmee biedt ‘Dutch comfort’ talrijke aanknopingspunten met het ‘grotere’ literaire werk uit de jaren vijftig. En soms lijken er heel directe verbanden te zijn: of is het niet meer dan een toevalligheid dat de vermoorde Henri uit ‘Dutch comfort’ een tegenpool krijgt in de bruut moordende Henri Osewoudt uit Donkere kamer? Heel wat minder toevallig zijn in ieder geval de overeenkomsten met Het behouden huis: in beide teksten verwordt de badkamer tot een ultiem decor van chaos en verwoesting.  

 

Maar het is vooral de in 1953 voor Hermans nog betrekkelijk nieuwe verteltechnische vorm van de toneeldialoog die belangrijk zal blijken voor de ontwikkeling van zijn latere literaire werk. Het drama bood Hermans bij uitstek de gelegenheid om een vertellersstandpunt achterwege te laten en de lezer op te zadelen met een veelheid van tegengestelde visies en opvattingen, waarbij leugen, waarheid, feit en historisch verdichtsel een onontwarbaar kluwen vormen.  

 

Dat aspect speelt Hermans ten volle uit in De donkere kamer van Damokles, de in 1954 onderbroken roman-in-wording die hij in de jaren erna in verschillende fases schreef en uiteindelijk in de zomer van 1958 zou afronden. Direct na de voltooiing benadrukte Hermans het belang van de toneelmatige enscenering voor de compositie van de roman: ‘De dialoog overheerst verreweg, de schrijver levert geen enkel commentaar op de gebeurtenissen ook niet tersluik. Het is een merkwaardige ervaring voor mij, dat ik, als ik over een groots gegeven beschik tot bijna klassieke methoden teruggedrongen word. Ook: dat de roman onder die omstandigheden zo in de richting van het toneel wordt gedrongen, alsof (buiten de lyriek) eigenlijk het drama de enige echte literaire vorm is.’

 

‘De boeken van een auteur, en zeker niet de mijne, staan niet los van elkaar. Het volgende is een (steeds onvolkomen) antwoord op het vorige boek. Schrijven is een onophoudelijk op voorafgegane gedachten terugkomen.’ Aldus Hermans, voorjaar 1953, aan uitgever Geert van Oorschot. Hij schreef het in de context van zijn verhalenbundel Paranoia, maar het geldt net zo goed voor zijn toneelteksten. In het oeuvre van Hermans hangt alles met alles samen. En ‘Het omgekeerde pension’ en ‘Dutch comfort’ zijn onmisbaar in het vanaf de jaren vijftig steeds sterker uitdijende hermansiaanse literaire universum.  

 

 

Colofon

De informatie over de toneelteksten ‘Het omgekeerde pension’ en ‘Dutch comfort’ (opgenomen in Drie drama’s) is terug te vinden in het tekstdeel en de commentaar van Willem Frederik Hermans, Volledige Werken 10. Toneelteksten en scenario’s (2019).

 

De gegevens met betrekking tot De donkere kamer van Damokles zijn terug te vinden in de commentaar van Volledige Werken 3. Romans (2010). Zie voor het citaat over de melodrama’s, uit ‘Experimentele romans’, Volledige Werken 11. Beschouwend werk (2008).  

 

Voor dit artikel werden de correspondenties geraadpleegd van Hermans met Oey Tjeng Sit, Geert van Oorschot en Frida Balk-Smit Duyzentkunst.  

 

Ook werd gebruik gemaakt van Tonnie Luiken, Dirk Baartse, Bob Polak, Willem Frederik Hermans en de CPNB 1950-1993. (1993)