Een hopeloze liefde, tegengewerkt door dwingende factoren zoals ouders en de christelijke moraal. Daarover gaat de roman Julia van Rhijnvis Feith uit 1783, een verhaal over twee jonge mensen die verliefd op elkaar zijn maar die liefde niet kunnen vieren. Met zijn romans en gedichten vertegenwoordigde Feith het sentimentalisme in de Nederlandse literatuur.
Niet alleen word je bij het lezen van Julia in iedere gedachte en gevoelsingeving van de personages volledig meegenomen, ook voel je al snel de onafwendbaarheid van het naderende onheil. Want werkelijk alles wat mis kan gaan, gaat mis.
Julia en Eduard besluiten, zolang zij niet mogen trouwen, uit elkaar te gaan en op elkaar te wachten, in een constante, bijna ondraaglijke hunkering naar liefde en nabijheid. Ze schrijven elkaar brieven, en na een lange periode van afzien is daar het verlossende woord van Julia: ze kunnen eindelijk trouwen en een leven met elkaar beginnen.
Het noodlot slaat dan pas echt toe; wanneer Eduard arriveert blijkt Julia geheel onverwachts te zijn overleden. Eduard blijft gebroken achter, met een groot doodsverlangen, maar zelfs daar mag hij niet aan toegeven vanwege het taboe dat daar op rust vanuit het christendom. Hem rest niets anders dan een leven in totale rouw en verdriet, waarin hij iedere dag alleen maar kan wachten tot hij zal sterven en Julia in de hemel zal weerzien.