Willem Elsschot haalde zijn vrienden het bloed onder de nagels vandaan

‘Die man kent alleen zijn eigen belang. Al het andere laat hem koud onverschillig.’ Roman Helinski leest een briefwisseling over Willem Elsschot en constateert: deze man haalde zijn vrienden het bloed onder de nagels vandaan.

 

Van Ary Delen heb ik eerlijk gezegd nog nooit gehoord. Op internet vind ik dat hij een Vlaamse kunsthistoricus en auteur was, gestorven in 1960. Hij schreef onder andere de roman Het donkere huis. Ook die titel zegt me niets.

 

Ik staar naar een door hem geschreven stapeltje brieven aan de Nederlandse schrijver Jan Greshoff, met wie Delen jarenlang correspondeerde. Het zijn doodnormale brieven van vriend tot vriend. De literaire waarde is niet hoog, een stapeltje alledaagse en literaire beslommeringen. Een heel goed schrijver kan ook die onvergetelijk maken, maar Ary Delen is niet zo’n schrijver.

 

Toch zit ik gefascineerd met twee van zijn brieven in mijn handen. Ze spreken tot de verbeelding. Niet vanwege de schrijver van de brief, niet vanwege de ontvanger. Maar vanwege het onderwerp: Willem Elsschot: voor mij de enige Nederlandstalige schrijver die de Nobelprijs voor de Literatuur toch écht had mogen krijgen.

 

Op 23 december 1933 schrijft Delen aan Greshoff over de grote Willem Elsschot: ‘Maar – ik ken hem zo goed! – ik voel uit heel zijn houding en vooral uit den toon van dien brief aan jou dat hij niet oprecht is. Die man kent alleen zijn eigen belang. Al het andere laat hem koud onverschillig. Om zijn doel te bereiken ontziet hij niets en niemand. En al zijn vriendschapsbetuigingen zijn slechts veinzerij.’

 

 

Ary Delen aan Jan Greshoff, 23 december 1933. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Het is mooi dat Delen over vriendschap schrijft, want hij en Elsschot staan tot die tijd bekend als goede vrienden, al sinds de basisschool. Nu kent elke vriendschap zijn eigen wetten, maar van mijn vrienden verwacht ik dat ze nooit zo over mij zullen spreken. Wrevel is de vriendschap binnengeslopen. Elsschot heeft, naar zijn tijd, de gewoonte zijn puntgave novelles in literaire tijdschriften te publiceren. Jan Greshoff is redacteur van het blad Groot Nederland en koestert de hoop Tsjip daarin te publiceren, temeer omdat hij het is die Elsschot weer aan het schrijven heeft gekregen. Maar na Kaas aan Forum te hebben gegeven, belooft Elsschot ook Tsjip aan Du Perron en Ter Braak. Greshoff voelt zich gepasseerd. Een metronetwerk aan brieven ontstaat tussen alle hoofdpersonen over de kwestie: bijna iedereen schrijft aan bijna iedereen om de goede vrede te bewaren.

 

 

Nu kent elke vriendschap zijn eigen wetten, maar van mijn vrienden verwacht ik dat ze nooit zo over mij zullen spreken

 

 

Ook Ary Delen doet mee. Hij krijgt een brief van Elsschot onder ogen. Aan Greshoff schrijft hij hierover op 22 december 1933: ‘Hierbij de brief van Elsschot terug. Ik kan noch wil er veel over zeggen. Ik heb hem herhaaldelijk gelezen en de inhoud ervan getoetst aan mijn diepe kennis van Elsschots karakter.’

 

Hoewel Delen stelt er niet veel over te kunnen en willen zeggen, wijdt hij vervolgens twee brieven aan de kwestie. Ook verbindt hij aan dit alles de consequentie dat Willem Elsschot in geen geval bij hem thuis uit zijn boek mag komen voorlezen, destijds een gebruikelijke manier om een nieuwe roman het licht te laten zien. Dat Delen dit zo expliciet vermeldt, doet vermoeden dat Elsschot wel welkom was geweest in diens huiskamer als hij minder aan zijn eigen belang zou hebben gedacht.  

 

Tussen beide brieven van Delen zit slechts één dag. Schreef hij na een nacht woelen de volgende ochtend meteen nog maar een brief, dus zonder een antwoord te hebben ontvangen? Zat de kwestie hem zo hoog? Greshoff had nog kunnen terugschrijven: ‘Kalm aan, vriend, je weet hoe Willem is. De kwestie is al opgelost.’ Maar Greshoff komt aan reageren niet toe. Delen klaagt in zijn tweede brief: ‘Dat ik dit nu weer eens te meer moet ondervinden nadat ik er steeds zo dikwijls om wille der oude vriendschap en om wille van zijn enorme talent ook, de spons over gevaagd heb, maakt het mij vooralsnu onmogelijk om samen te reizen en een dag in zijn gezelschap door te brengen. Ik kan niet veinzen, dat weet je.’

 

Kennelijk is de gedachte om zelfs maar zoiets als een treincoupé met Willem Elsschot te delen deze schrijver al te veel. Denk daar eens aan als er weer ergens een foto van Elsschot in een krant staat, of wanneer er een mooie passage uit zijn grote oeuvre afgedrukt staat – deze man haalde zijn vrienden het bloed onder de nagels vandaan.

 

 

Als je zulke puntgave boeken schrijft, mag je best een lul zijn

 

 

Het kan zijn dat Willem Elsschot vooral aan zichzelf dacht. Mensen die ergens heel goed in zijn, zijn in veel andere dingen vaak slecht. Misschien was Elsschot sociaal kil. Maar stel dat het zo was, maakt dat uit? Als je zulke puntgave boeken schrijft, mag je best een lul zijn. En Delen zelf? Over hem lees ik: ‘Delen schreef onder andere een aantal laat-naturalistische romans waarvan de stijl en thema’s sterk doen denken aan het werk van Willem Elsschot.’

 

Oef.

 

Hoe zal Jan Greshoff zich eigenlijk hebben gevoeld? Hoe ongemakkelijk zal de eerste ontmoeting tussen hem en Elsschot zijn geweest, en tussen Elsschot en Delen zelf? Hebben de twee oude vrienden elkaar ooit nog gevonden? In elk geval schrapt Elsschot voor publicatie nog snel de oorspronkelijke opdracht van Tsjip: ‘Voor Ary Delen.’

 

 

Ary Delen. Collectie: Letterenhuis