Wat me bezielde? Weet ik veel, ik dééd het gewoon. Kijk, Slauerhoff is niet de eerste de beste. Schuim en as kreeg ik onder ogen toen ik zestien was, toen ik net zoveel van literatuur als van seks wist, namelijk helemaal niks. Zijn proza leefde meteen voor mij, de zinnen barstten uit hun voegen van de details uit verre oorden. Van zijn poezië begreep ik daarentegen geen snars, nu nog steeds niet, daar zal ik te dom voor zijn. In de verhalen kon ik verdwijnen. Ik kon ze om me heen slaan als een mantel en me erin warmen. Nog steeds trouwens, ook na al die jaren.
Ik herken mezelf in Slauerhoff, een deel van mezelf althans. Dat levenslange drijven in plaats van ergens voor langere tijd aan te meren. Net niet lang genoeg op één plek zijn om te zien of het huis dat je hebt gebouwd de storm die altijd komt zal overleven, om uit te vinden of het overeind blijft staan als de grond schudt. Waarom jezelf beperken tot slechts één uitzicht op het leven? Het gordijn opzij te schuiven en weer uit te kijken op dezelfde berg met dezelfde boom ervoor.
Zoals Slauerhoff leefde wil ook ik leven, dobberend op het schuim van de roerige golven. Maar ik durf het niet. Zo’n onzeker bestaan kan ik niet aan, de spanning slaat op mijn zenuwen. Ik ontwikkel er vreemde gewoontes door, trek mijn linkermondhoek op, knijp met mijn rechteroog. O, kon ik het maar.
In het Literatuurmuseum wordt de rijke Slauerhoff-collectie bewaard. Waaronder zijn kamerjas. Het is een prachtig exemplaar uit de Zuid-Chinese havenstad Amoy. In gedachten zie ik de dichter in de jas door zijn kajuit lopen, zie hem over zijn werktafel gebogen erin schrijven. Roerloos hangt de kamerjas in het museum achter glas. Geen zee om het stof op te schudden, geen bries om langs de zoom te snuffelen en geen lichaam om het kledingstuk te dragen.